ECLI:NL:RBDHA:2017:11360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/3125 en AWB 17/3128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Frankrijk en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak hebben eisers, van Georgische nationaliteit, een asielaanvraag ingediend die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet in behandeling is genomen, omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening is aangewezen. Eisers betogen dat Frankrijk niet langer aan zijn verplichtingen voldoet en verwijzen naar rapporten van de Asylum Information Database (AIDA) uit 2015 en 2017, waarin tekortkomingen in de opvang van asielzoekers in Frankrijk worden beschreven. De rechtbank oordeelt echter dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat hen in Frankrijk geen opvang zal worden geboden. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank wijst erop dat de IND terughoudend moet zijn in het gebruik van de bevoegdheid om asielverzoeken te behandelen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de situatie in Frankrijk niet zodanig is verslechterd dat dit het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel trekt. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 17/3125 en AWB 17/3128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [datum],
v-nummer [nummer], eiser
[eiseres],
geboren op [datum],
v-nummer [nummer], eiseres
beiden van Georgische nationaliteit,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 9 februari 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 19 november 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Op 9 februari 2017 hebben eisers beroepen ingesteld tegen deze besluiten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van
28 februari 2017. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.W. van Deel.

De beoordeling

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013 L180; hierna: de Dublinverordening). In geschil is of Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de behandeling van de asielverzoeken aan zich had moeten trekken.
2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
3. Eisers beroepen zich op het beleid dat verweerder ten aanzien van de toepassing van voornoemd artikel voert, zoals neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Volgens deze paragraaf maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet is verplicht. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Frankrijk dit niet doet.
5. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aangevoerd dat er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn verplichtingen op grond van de Europese asielwetgeving niet langer kan nakomen, zodat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De asielprocedure in Frankrijk voldoet volgens eisers niet aan de daaraan gestelde eisen. Eisers zijn, zo stellen zij, in Frankrijk eerder al blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), dan wel behandeld in strijd met het recht op menselijke waardigheid als bedoeld in artikel 1 van het Handvest. Hiertoe wijzen eisers erop dat zij tijdens eerdere verblijven in Frankrijk (na afwijzing van hun asielaanvragen aldaar en na overdracht door Duitsland aan Frankrijk) geen opvang hebben gehad en zij op straat moesten leven. Deze individuele ervaringen passen in het beeld dat uit landeninformatie naar voren komt, namelijk dat de Franse opvangvoorzieningen structurele tekortkomingen vertonen. Eisers hebben in dit verband gewezen op het ‘Country Report: France’ van Asylum Information Database van december 2015 (hierna: AIDA-rapport 2015) dat de situatie in verschillende regio’s beschrijft waar ernstige problemen zijn ontstaan op het gebied van opvang door de toename van het aantal asielzoekers waardoor in de praktijk een aanzienlijk aantal mensen op straat belandt. Daarbij komt dat uit het rapport blijkt dat Dublinclaimanten geen recht op opvang hebben. Na overdracht aan Frankrijk lopen eisers dan ook een reëel risico op straat te belanden wat mede gelet op hun leeftijd en medische problematiek als een onmenselijke behandeling moet worden beschouwd en voorkomen dient te worden. Ook blijkt uit het AIDA-rapport 2015 dat de verwerking van een asielaanvraag tot 19 maanden kan duren terwijl asielzoekers gedurende die periode geen toegang hebben tot gezondheidszorg. Verder hebben eisers in dit verband gewezen op het artikel ‘Waarom vluchtelingen Frankrijk mijden’ van wel.nl van 22 oktober 2015 en het artikel ‘Calais ligt nu in Parijs’ uit Trouw van 2 november 2016 waaruit eveneens volgt dat de opvangcapaciteit in Frankrijk te beperkt is. Bij gebrek aan opvang valt niet in te zien hoe eisers een effectief beroep kunnen doen op bescherming van de Franse autoriteiten. Ter zitting hebben eisers erop gewezen dat zij tevens een beroep doen op het ‘Country Report: France’ van AIDA van februari 2017 (hierna: AIDA-rapport 2017). In aanvulling op het hiervoor genoemde betogen eisers dat hun asielaanvragen in Frankrijk zullen worden aangemerkt als opvolgende aanvragen. Uit het AIDA-rapport 2017 volgt dat in dat geval sprake is van een regime van “reduced material conditions” en dat opvang kan worden geweigerd. Verder hebben eisers voor wat betreft hun medische problematiek ter zitting nog gewezen op de uitspraak van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en dat daarom ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de stukken die eisers in dit verband hebben overgelegd in combinatie met hun persoonlijke relaas is hiervan onvoldoende gebleken.
7.1
De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:411, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat in Frankrijk geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en verweerder daarom in relatie tot Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Daartoe heeft de Afdeling, onder meer op basis van een AIDA-rapport van mei 2014, van belang geacht dat het tekort aan opvangplaatsen door de Franse autoriteiten wordt onderkend en dat zij in alle departementen noodfaciliteiten hebben gecreëerd.
Hoewel uit de stukken die door eisers zijn overgelegd, volgt dat er in Frankrijk nog steeds verbeterpunten zijn op het gebied van opvang van asielzoekers, blijkt hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de situatie in Frankrijk sinds de uitspraak van de Afdeling wezenlijk is verslechterd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het AIDA-rapport van december 2015 weliswaar valt af te leiden dat er in de verslagperiode in Frankrijk nog steeds een tekort was aan opvangplaatsen voor asielzoekers, daaronder begrepen Dublin-terugkeerders, maar dat uit dit rapport ook blijkt dat er verbeteringen op komst zijn. In 2015 is de opvang uitgebreid. Verdere uitbreiding is gepland in 2016 en 2017. Deze uitbreiding betreft zowel opvangplaatsen in reguliere opvangcentra als noodvoorzieningen, zo staat in het rapport. Dat in dit verband sprake is van verbeteringen in Frankrijk die zich nog immer voortzetten, is door eisers niet betwist. Verder bieden ook de twee nieuwsberichten waarnaar eisers hebben verwezen geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze werpen geen ander licht op de situatie in Frankrijk dan hiervoor is besproken.
7.2
Ten aanzien van het AIDA-rapport 2017 merkt de rechtbank allereerst op dat hoewel eisers zich eerst ter zitting expliciet op dit rapport hebben beroepen, de rechtbank geen aanleiding ziet om het beroep daarop buiten beschouwing te laten, temeer nu de inhoud van dit rapport ter zitting met beide partijen is besproken en verweerder hier ook op heeft gereageerd en er een standpunt over heeft ingenomen.
Uit het AIDA-rapport 2017, onder het kopje ‘Dublin’, volgt dat de situatie voor wat betreft toegang tot de asielprocedure voor terugkeerders onder de Dublinverordening, die na terugkeer in Frankrijk een asielaanvraag indienen, gelijk is aan die van iedere andere asielaanvraag. Verder blijkt daaruit dat indien een asielzoeker eerder een negatief besluit op zijn of haar asielaanvraag heeft ontvangen, enkel om een heroverweging daarvan kan worden verzocht indien sprake is van nieuw bewijs. Zoals volgt uit het AIDA-rapport 2017, onder het kopje ‘Reception Conditions’, is er in het geval van een opvolgende asielaanvraag sprake van “reduced material conditions”. In het geval van een opvolgende asielaanvraag kunnen opvangvoorzieningen worden geweigerd. Sommige regio’s versoberen systematisch opvangvoorzieningen. In Lyon, Marseille en Parijs en omgeving worden aan asielzoekers die een opvolgende asielaanvraag indienen opvangvoorzieningen onthouden. In enkele gevallen kunnen asielzoekers die een opvolgende asielaanvraag indienen wel toegang verkrijgen tot opvangvoorzieningen indien zij bijzondere kwetsbaarheid en hun specifieke behoeften voor wat betreft opvang aantonen. De weigering van opvang moet schriftelijk plaatsvinden en moet worden gemotiveerd. De asielzoeker kan daartegen vervolgens een rechtsmiddel indienen.
Niet in geschil is dat eisers eerder een asielaanvraag in Frankrijk hebben ingediend en dat daarop negatief is beslist. Gelet op het voorgaande zal, indien eisers na terugkeer in Frankrijk aldaar (opnieuw) een asielaanvraag indienen, deze gelet op de eerdere afwijzing worden aangemerkt als een opvolgende aanvraag.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met verwijzing naar de AIDA-rapporten 2015 en 2017 onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hen in Frankrijk in het geheel geen opvang geboden zal worden. Dat sprake is van een soberder regime voor wat betreft opvang bij het doen van een opvolgende asielaanvraag, leidt niet tot de conclusie dat Frankrijk zich niet langer aan zijn verdragsverplichtingen houdt. In het geval eisers opvang onthouden zou worden, kunnen zij, zoals beschreven in het AIDA- rapport 2017, de Franse autoriteiten onder verwijzing naar de door hen gestelde kwetsbare positie verzoeken hen toch opvang te verlenen. Bij weigering daarvan kunnen zij daartegen een rechtsmiddel aanwenden. Niet is gebleken eisers zich er bij de Franse autoriteiten niet over kunnen beklagen indien zij van mening zijn dat Frankrijk voor wat betreft opvangvoorzieningen handelt in strijd met de richtlijnen en de waarborgen die daaruit voortvloeien, of dat dit niet van hen gevergd kan worden dan wel dat de Franse autoriteiten eisers niet zouden kunnen of willen helpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij ten aanzien van Frankrijk nog immer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7.3
Ook in de medische omstandigheden die eisers naar voren hebben gebracht heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvragen met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De aangevoerde omstandigheden heeft verweerder in dit verband onvoldoende kunnen achten. Hetgeen blijkt uit de overgelegde patiëntendossiers van 8 februari 2017, die kort samengevat blijk geven van hoge bloeddruk bij eisers, slaapproblemen bij eiser, en lage rugpijn bij eiseres, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat sprake is van ernstige medische problematiek. Dat eiseres, zoals zij heeft gesteld, hartklachten zou hebben volgt daaruit niet. Er is geen diagnose gesteld die daarop wijst en een enkele verwijzing naar de huisarts voor nader onderzoek is onvoldoende. Bovendien mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat in Frankrijk medische zorg voorhanden is die van vergelijkbaar niveau is als de zorg in Nederland, zodat in het bestaan van medische problematiek in beginsel geen reden is gelegen de asielverzoeken onverplicht in behandeling te nemen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dat in hun geval anders is en ook ziet de rechtbank in de gestelde medische problematiek geen aanleiding om te oordelen dat niet van hen kan worden verwacht dat zij in Frankrijk om (medische) hulp vragen indien dat nodig is. Gesteld noch gebleken is dat eisers niet kunnen reizen. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat verweerder ter zitting namens de Dienst Terugkeer en Vertrek de toezegging heeft gedaan dat indien eisers daartoe toestemmingsverklaringen ondertekenen, de medische gegevens van eisers bij hun overdracht aan Frankrijk aan de Franse autoriteiten worden overgedragen.
7.4
Het beroep van eisers op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin niet slagen. Uit dit arrest volgt, voor zover hier van belang, dat zelfs als er geen gronden zijn om aan te nemen dat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangomstandigheden in de aangezochte lidstaat, de Dublinoverdracht op zichzelf een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich mee kan brengen als bedoeld in artikel 4 van het Handvest en dat dit met name aan de orde is indien overdracht van een zeer zieke vreemdeling een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in het geval van eisers sprake is. Uit de overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet af dat het te verwachten is dat de overdracht aan Frankrijk de medische toestand van eisers (ernstig) zal doen verslechteren.
7.5
Het beroep op de tekortkomingen in de Franse asielprocedure voor wat betreft het verkrijgen van individuele garanties voor kwetsbare vreemdelingen, zoals beschreven op pagina 40 van het AIDA-rapport 2017 leidt de rechtbank voorts niet tot een ander oordeel. De daar beschreven situatie ziet naar het oordeel van de rechtbank op de situatie waarin Frankrijk een andere lidstaat verantwoordelijk acht voor de behandeling van het asielverzoek dat door een vreemdeling in Frankrijk is ingediend en niet op de situatie zoals hier aan de orde, waarin sprake is van een overdracht aan Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat. Bovendien ziet de rechtbank in de gestelde medische problematiek van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat individuele garanties zouden moeten worden gegeven, meer dan de toezegging die verweerder ter zitting heeft gedaan dat bij overdracht van eisers aan Frankrijk, ook hun medische gegevens zullen worden overgedragen aan de Franse autoriteiten.
8. Eisers hebben gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat zij een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest dan wel dat om andere redenen een dergelijke behandeling in Frankrijk dreigt.
9. Derhalve zijn de beroepen ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).