ECLI:NL:RBDHA:2017:11301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/519083 / HA ZA 16-1117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van octrooi wegens gebrek aan nieuwheid en niet tijdige overdracht van prioriteitsrecht

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Celltrion Inc. en de gedaagden Roche, Biogen en Genentech over de geldigheid van Europees Octrooi 1 951 304 B1. Celltrion, een biofarmaceutisch bedrijf uit Zuid-Korea, vorderde de vernietiging van het octrooi op de grond dat het geen prioriteit kan ontlenen aan eerdere aanvragen, omdat de uitvinders hun prioriteitsrecht niet tijdig en geldig hebben overgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden zich niet konden beroepen op prioriteit, omdat de overeenkomst tussen de uitvinders en Biogen niet expliciet een automatische overdracht van het prioriteitsrecht regelde. Hierdoor kwam de prioriteitsdatum te liggen op de aanvraagdatum van een latere aanvraag, wat leidde tot de conclusie dat het octrooi niet nieuw was ten opzichte van de stand van de techniek. De rechtbank heeft de vorderingen van Celltrion toegewezen en het octrooi vernietigd, alsook de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/519083 / HA ZA 16-1117
Vonnis van 27 september 2017
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
CELLTRION INC.,
gevestigd te Incheon (Zuid-Korea)
eiseres,
advocaat mr. M.G.R. van Gardingen te Amsterdam,
tegen

1.de vennootschap naar vreemd recht F. HOFFMANN-LA ROCHE AG,

gevestigd te Basel (Zwitserland),
2. de vennootschap naar vreemd recht
BIOGEN INC.,
gevestigd te Cambridge (Massachusetts, Verenigde Staten),
3. de vennootschap naar vreemd recht
GENENTECH INC.,
gevestigd te South San Francisco (California, Verenigde Staten),
gedaagden,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna Celltrion, Roche, Biogen en Genentech genoemd worden; Roche, Biogen en Genentech worden gezamenlijk aangeduid met “gedaagden”.
Voor Celltrion is de zaak inhoudelijk behandeld door mrs. D.F. de Lange en H.J. Pot, advocaten te Amsterdam. Voor gedaagden is de zaak inhoudelijk behandeld door mrs. R.M. Kleemans en M.G.A. Egeler, advocaten te Amsterdam, bijgestaan door dr. M. Klok, octrooigemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 mei 2016 waarbij Celltrion verlof is verleend om te procederen volgens het Versneld Regime in Octrooizaken;
  • de dagvaarding van 8 juni 2016;
  • de akte houdende overlegging producties van 19 oktober 2016 zijdens Celltrion, met producties 1-36;
  • de conclusie van antwoord van 28 december 2016, met producties 1-27;
  • de akte houdende overlegging nadere producties, tevens wijziging van eis, zijdens Celltrion van 5 april 2017, met producties 38-43;
  • de akte houdende overlegging producties zijdens gedaagden van 5 april 2017, met producties 28-30;
  • de akte houdende overlegging reactieve producties zijdens Celltrion van 4 mei 2017, met producties 44-53;
  • de akte houdende overlegging reactieve producties zijdens gedaagden van 4 mei 2017, met producties 31-34, waarbij tevens bezwaar is gemaakt tegen de bij akte van 5 april 2017 geformuleerde wijziging van eis;
  • de nadere akte zijdens Celltrion van 2 juni 2017, met productie 54;
  • de per e-mail van 24 mei 2017 toegezonden vertaling van productie 54 zijdens Celltrion;
- het e-mailbericht zijdens Celltrion van 16 mei 2017 met betrekking tot een regeling over de proceskosten;
- de ter gelegenheid van het pleidooi van 2 juni 2017 overgelegde pleitnotities zijdens Celltrion;
- de ter gelegenheid van het pleidooi van 2 juni 2017 overgelegde pleitnotities zijdens gedaagden, waarbij randnummers 33-36, 94, 147 behoudens eerste zin, 148, 149 vanaf “maar het lijkt me”, 150 vanaf “Bij toepassing daarvan”, 152 vanaf “Het recht om”, 153 vanaf “Uit de overeenkomst”, 155 vanaf “Wagner stelt”, 156 en 161-168 zijn doorgehaald omdat die niet zijn gepleit.
1.2.
De rechtbank heeft ter zitting, mede gelet op de bezwaren zijdens gedaagden daartegen, de wijziging van eis door Celltrion geweigerd wegens strijd met de goede procesorde.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

partijen

2.1.
Celltrion is een wereldwijd opererend biofarmaceutisch bedrijf met haar hoofdkantoor in Zuid-Korea. Eén van Celltrions’ activiteiten is de ontwikkeling van zogenaamde biosimilars, alternatieven voor bekende biologische geneesmiddelen, die een vergelijkbaar farmacokinetisch profiel hebben. Celltrion heeft een biosimilar ontwikkeld van een chimerisch monoklonaal anti-CD20 antilichaam genaamd “rituximab”, die volgens Celltrion bio-equivalent is aan het hierna te noemen geneesmiddel MabThera. Celltrion heeft inmiddels een marktvergunning voor de betreffende biosimilar verkregen.
2.2.
Gedaagden zijn gezamenlijk houdster van het Europees Octrooi 1 951 304 B1 (hierna: EP 304) dat onder meer gelding heeft in Nederland. Roche brengt het op dat octrooi gebaseerde geneesmiddel MabThera® op de Europese markt.
EP 304
2.3.
EP 304 is op 14 november 2006 (op basis van de internationale octrooiaanvrage PCT/US2006/044290, op 24 mei 2007 gepubliceerd als WO 2007/059188) aangevraagd door Roche, Biogen Idec inc. (thans: Biogen [1] ) en Genentech en verleend op 22 oktober 2014.
2.4.
EP 304 heeft als titel
“Method for Treating Joint Damage”. Het octrooi heeft – kort gezegd – betrekking op een behandelingsregime voor gewrichtsbeschadiging bij de ziekte reumatoïde artritis (RA) voor een specifieke patiëntenpopulatie, namelijk patiënten die onvoldoende reageerden op één of meer TNFα-remmers en die ten minste één eerdere rituximab-kuur hebben ondergaan. De conclusies van het octrooi als verleend luiden in de oorspronkelijke Engelse taal als volgt:
2.5.
In de onbestreden Nederlandse vertaling luiden deze conclusies als volgt:
1. Rituximab voor toepassing bij een werkwijze voor de behandeling van gewrichtsbeschadiging bij een individu met reumatoïde artritis (RA), waarbij (a) het individu een ontoereikende reactie op één of meer remmers van anti-tumornecrosefactor (TNF) heeft vertoond; (b) het individu ten minste één eerdere behandelingskuur met rituximab heeft ontvangen, en (c) de behandeling het toedienen van ten minste nog één behandelingskuur met rituximab omvat, waarbij de andere behandelingskuur 24-40 weken na aanvang van de eerdere behandelingskuur met rituximab wordt toegediend en elke behandelingskuur toediening van twee intraveneuze doses van 1000 mg met een tussenpoos van 14 dagen omvat.
2. Rituximab voor toepassing volgens conclusie 1, waarbij het individu op ten minste één eerdere behandelings-kuur met rituximab reageerde.
3. Rituximab voor toepassing volgens conclusie 1, waarbij de RA actieve RA is.
4. Rituximab voor toepassing volgens conclusie 1, waarbij de behandeling succesvol is met betrekking tot het tot staan brengen of vertragen van de progressie van door reumatoïde artritis veroorzaakte gewrichtsbeschadiging of structurele beschadiging of het voorkomen van de ontwikkeling van door reumatoïde artritis veroorzaakte gewrichtsbeschadiging.
5. Rituximab voor toepassing volgens conclusie 1, waarbij de behandeling toediening van rituximab en methotrexaat omvat.
2.6.
Door gedaagden zijn in deze procedure zes hulpverzoeken ingediend.
Prioriteit
2.7.
EP 304 doet een beroep op prioriteit van US 737,291 P (hierna: P1) met aanvraagdatum 15 november 2005 en van US 864,463 P (hierna: P2) met aanvraagdatum 6 november 2006. P1 is aangevraagd door onder meer [A] en [B] als twee van de uitvinders. [A] was destijds werkzaam voor Biogen Idec Inc.
2.8.
In maart 2004 zijn [A] (ondertekend op 15 maart) en Biogen Idec Inc. (ondertekend op 11 maart) een overeenkomst aangegaan met als titel
“Employee Proprietary Information and Inventions and Dispute Resolution Agreement”. In deze overeenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
(…)
(…)
(…)
Stand van de techniek
2.9.
Door Celltrion is als productie EP31 overgelegd een (samenvatting) van een verslag van de zogenaamde REFLEX-studie van Keystone et al, waarvan Celltrion stelt dat dit op 21 juni 2006 – in het kader van het jaarlijkse congres van de European League Against Rheumatism – in de vorm van een CD-rom beschikbaar is gemaakt en waarvan de inhoud als volgt luidt:
Parallelle procedures
2.10.
Tegen de verlening van EP 304 is oppositie ingesteld, onder meer door Celltrion, welke procedure in ieder geval ten tijde van het pleidooi in de onderhavige zaak nog liep. Bij deze rechtbank is nog een tweede zaak over EP 304 aanhangig, welke is geïnitieerd door Pfizer PFE B.V. en zich richt tegen gedaagden. Het pleidooi in die zaak staat gepland voor 10 november 2017.
2.11.
Biogen heeft in Italië en Ierland inbreukprocedures aanhangig gemaakt. In Duitsland heeft Biogen bij het Landgericht München een zogenaamde einstweiligen Verfügung verzocht tegen Celltrion’s distributeur Mundipharma GmbH. Het Landgericht heeft het verzoek afgewezen omdat er naar zijn oordeel voorshands van moet worden uitgegaan dat EP 304 zal worden herroepen in oppositie. Naar het oordeel van de Duitse rechter kan het octrooi geen geldig beroep doen op prioriteit waardoor de Keystone-publicatie volledige stand van de techniek wordt en daarmee nieuwheidsschadelijk is voor EP 304.
2.12.
In Engeland is ook over EP 304 gestreden. Celltrion is daar in 2015 een nietigheidszaak begonnen. Na aanvankelijk verweer, heeft Biogen ingestemd met herroeping en de proceskosten van Celltrion betaald.

3.Het geschil

3.1.
Celltrion vordert, bij vonnis,
1. het Nederlandse deel van EP 304 te vernietigen;
2. gedaagden – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – te veroordelen tot de redelijke en evenredige kosten van de procedure, te voldoen binnen twee werkdagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag verhoogd wordt met de wettelijke rente als vermeld in artikel 6:119 BW, vanaf de derde werkdag na dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
3.2.
Bij akte van 5 april 2017 heeft Celltrion haar vordering sub 1 als volgt gewijzigd door deze aan te vullen met de volgende passage:
- althans voor recht te verklaren dat gedaagden niet gerechtigd zijn tot handhaving van het Nederlandse deel van EP 304 jegens Celltrion.
Zoals hiervoor sub 1.2 is overwogen, is deze wijziging van eis geweigerd.
3.3.
Celltrion heeft ter onderbouwing van haar vordering sub 1 aangevoerd dat EP 304 geen prioriteit kan ontlenen aan de prioriteitsdocumenten waarop een beroep wordt gedaan, omdat uitvinders [A] en [B] hun prioriteitsrecht niet geldig en tijdig hebben overgedragen aan gedaagden, waardoor de Keystone-publicatie nieuwheidsschadelijke stand van de techniek wordt. Voorts is EP 304 volgens Celltrion niet nieuw, bevat het octrooi toegevoegde materie ten opzichte van de oorspronkelijke aanvrage, is het octrooi niet inventief en evenmin nawerkbaar.
3.4.
Gedaagden voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank om van de vordering tegen Roche enerzijds en Biogen en Genentech anderzijds kennis te nemen volgt uit artikel 22 lid 4 EVEX-Verdrag [2] respectievelijk artikel 24 lid 4 EEX II-Vo [3] nu de vordering van Celltrion strekt tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 304. Relatieve bevoegdheid bestaat op grond van artikel 80 lid 1 sub a ROW [4] .
prioriteit
4.2.
Artikel 87 lid 1 EOV [5] bepaalt – kort gezegd – dat degene die op regelmatige wijze een octrooi-aanvrage heeft ingediend, of zijn rechtsopvolger, voor het indienen van een Europese octrooi-aanvrage voor dezelfde uitvinding een recht van voorrang geniet gedurende een termijn van twaalf maanden vanaf de eerdere aanvrage. Indien, zoals hier, de eerste aanvrage en de latere aanvrage die daarvan de prioriteit inroept niet door dezelfde partij zijn ingediend, moet het uit de eerste aanvrage voortvloeiende recht van voorrang rechtsgeldig en tijdig aan (ten minste één van) de aanvrager(s) van de vervolgaanvrage zijn overgedragen.
4.3.
Celltrion baseert haar beroep op niet-nieuwheid van het octrooi mede op de stelling dat het octrooi geen prioriteit kan ontlenen aan P1 omdat het prioriteitsrecht in ieder geval door [A] , als één van de aanvragers van P1, niet geldig voor het einde van de twaalf maanden termijn, welke aanving op 15 november 2005, is overgedragen aan gedaagden. Gedaagden voeren daartegen aan dat het prioriteitsrecht op het moment van het ontstaan ervan, automatisch is overgedragen op grond van de hiervoor sub 2.8 genoemde overeenkomst tussen [A] en zijn werkgever uit 2004 [6] (hierna ook: de overeenkomst). De rechtbank ziet aanleiding deze stelling en het verweer daartegen eerst te beoordelen.
4.4.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt op grond van artikel 3 lid 1 van de verordening Rome I [7] , een overeenkomst beheerst door het door partijen gekozen recht. Op grond van artikel 21 van de overeenkomst is dat in deze zaak het recht van de staat van Massachusetts. Naar het recht van Massachusetts is de tekst van een overeenkomst leidend en dient een overeenkomst te worden uitgevoerd in overeenstemming met de letterlijke tekst, met dien verstande dat bij de uitleg van onduidelijke bepalingen rekening mag worden gehouden met de bedoeling van partijen als die uit bijkomend bewijs blijkt. [8] De rechtbank dient derhalve eerst te beoordelen of de tekst van de overeenkomst duidelijk is wat betreft de beweerdelijke automatische overdracht van prioriteitsrechten.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst in het kader van de
“Protection of the Company’s Intellectual Property and Goodwill” [9] onderscheid maakt tussen enerzijds een
active assignmentwaarbij een recht automatisch overgaat van de werknemer op de werkgever (“
I hereby assign”, artikel 5) en anderzijds de
promise to assigndie slechts een verbintenis schept tussen de werknemer en zijn werkgever om een recht over te dragen (“
I will assign”, artikel 10). Een
promise to assignhoudt geen rechtstreekse eigendomsovergang in. Daarvoor moet nog een aparte rechtshandeling worden uitgevoerd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat een dergelijke aparte rechtshandeling strekkende tot overdracht van het prioriteitsrecht met betrekking tot P1, niet of in ieder geval niet tijdig heeft plaatsgevonden.
4.6.
Celltrion stelt dat in de overeenkomst niet is geregeld dat een prioriteitsrecht automatisch overgaat. Uit artikel 10 van de overeenkomst blijkt volgens haar juist dat voor overdracht van een prioriteitsrecht een aparte rechtshandeling nodig is. Gedaagden betwisten dat en voeren aan dat uit artikel 4 en 5 blijkt dat sprake is van een automatische overdracht, waarbij zij zich mede beroepen op uitleg van de overeenkomst met inachtneming van de bedoeling van partijen.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst geen expliciete bepaling kent waarin de wijze van overdracht van prioriteitsrechten wordt geregeld. Het begrip ‘recht van voorrang (in het Engels:
priority right) komt immers als zodanig niet voor in de overeenkomst.
4.8.
De rechtbank komt dan toe aan beoordeling van het betoog van gedaagden dat een prioriteitsrecht valt onder de definitie van
Proprietary Informationals genoemd in artikel 4 en 5, en ten aanzien waarvan een
active assignmentis overeengekomen. Dat betoog slaagt niet.
4.9.
Artikel 4 definieert
Proprietary Informationals informatie
that has been created, discovered, developed or otherwise become known to the Company (…) and/or in which property rights have been assigned and otherwise conveyed to The Company
en die commerciële waarde heeft en niet algemeen bekend is bij het publiek. Er wordt een aantal niet-uitputtende voorbeelden van die informatie gegeven:
trade secrets, processes, nonpublic patent applications, formulas, data, know-how, improvements, inventions, techniques, biological materials, marketing plans, strategies, forecasts, customer lists, personnel en non-public financial information.
Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van dit artikel te bepalen dat vertrouwelijke bedrijfsinformatie met commerciële waarde toebehoort aan de werkgever. Dat verklaart ook waarom bij de voorbeelden wel wordt gesproken over
‘nonpublic patent applications’, maar gepubliceerde octrooi-aanvragen of verleende octrooien niet genoemd worden: die twee laatstgenoemden zijn immers niet (langer) vertrouwelijk. Een prioriteitsrecht is van een geheel andere aard dan vertrouwelijke bedrijfsinformatie, zodat de rechtbank van oordeel is dat in ieder geval niet gezegd kan worden dat op basis van de tekst van artikel 4 moet worden aangenomen dat prioriteitsrechten behoren tot
Proprietary Information.
4.10.
In de formulering van de eerste zin van artikel 5 wordt vervolgens een expliciet onderscheid gemaakt tussen
Proprietary Informationenerzijds en octrooien en andere rechten die daarmee samenhangen anderzijds:
All Proprietary Information shall be the sole and exclusive property of the Company and its assigns, and the Company and its assigns shall be the sole and exclusive owner of
all patents or other rights in connection therewith. [vetgedrukt toev. Rb.]
Dat een prioriteitsrecht als een van een octrooi-aanvrage afgeleid recht in de categorie ‘
[patents or] other rights in connection therewith’in de zin van artikel 5 valt (alsmede in de identieke passage na de gedefinieerde term
Inventionsonder artikel 10, zie hierna), behoeft geen verdere toelichting en ligt ook al in de eigen stellingen van gedaagden besloten. [10] Hieruit blijkt voorts dat octrooien en
‘other rights in connection therewith’bij het opstellen van de overeenkomst niet over het hoofd zijn gezien, zodat – hoewel de hiervoor sub 4.9 aangehaalde opsomming niet limitatief is – geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze in die opsomming ontbreken. Gelet op het voorgaande vallen prioriteitsrechten niet onder de definitie van
Proprietary Information.
4.11.
Gedaagden hebben betoogd dat de Amerikaanse wet bepaalt dat een prioriteitsaanvrage niet gepubliceerd mag worden en derhalve moet worden beschouwd als een
‘non-public patent application’als bedoeld in artikel 4 van de overeenkomst en dus behoort tot
Proprietary Information. [11] Dit betoog faalt reeds omdat een prioriteitsaanvrage niet hetzelfde is als een prioriteitsrecht. Een prioriteitsrecht wordt weliswaar verkregen met het doen van de eerste octrooi-aanvrage, maar is een zelfstandig recht dat ook zelfstandig dient te worden overgedragen. De rechtbank verwijst in dat verband naar Case Law, Boards of Appeal, European Patent Office, 2016 p. 369:
“According to T 205/14, it is generally accepted that the right of priority is transferable independently of the corresponding first application (…). It is thus an independent right until it is invoked for one or more later applications, to which it becomes an accessory, and it has to be distinguished from the right to the patent deriving either from substantive law or from the status of being the applicant of the first application”.
4.12.
De rechtbank stelt derhalve vast dat de overeenkomst in ieder geval onderscheid maakt tussen enerzijds
Proprietary Information, zijnde vertrouwelijke bedrijfsinformatie met commerciële waarde, en anderzijds octrooien en andere daarmee samenhangende rechten. Vervolgens dient beoordeeld te worden het betoog van gedaagden dat de
active assignmentdie is opgenomen in artikel 5, niet alleen ziet op
Proprietary Information, maar mede op prioriteitsrechten als behorende tot de groep met octrooien samenhangende rechten.
4.13.
De rechtbank verwerpt ook dat betoog. De tekst van de overeenkomst is op dat punt duidelijk:
I hereby assign to the Company (…) any rights I may have or acquire in such Proprietary Information.
In de hieraan voorafgaande zin wordt weliswaar aangegeven dat het bedrijf de enige en exclusieve eigenaar zal zijn van octrooien en daarmee samenhangende rechten, maar daarmee is nog geen sprake van daadwerkelijke overdracht. Alleen de zaken die behoren tot de
Proprietary Informationzijn onderwerp van de automatische overdracht die volgt uit de in artikel 5 opgenomen
active assignment.
4.14.
Gedaagden hebben voorts nog aangevoerd dat prioriteitsrechten, anders dan Celltrion stelt, niet vallen onder
Inventionsen daarmee geen onderwerp zijn van de in artikel 10 opgenomen
promise to assign, en dat, wanneer vervolgens gekeken wordt naar de bedoeling van partijen, blijkt dat partijen voor ogen hebben gehad dat prioriteitsrechten automatisch overgaan zodat – zo begrijpt de rechtbank het standpunt – het ervoor moet worden gehouden dat dat ook is gebeurd.
4.15.
De rechtbank is met gedaagden van oordeel dat prioriteitsrechten inderdaad evenmin behoren tot de
Inventionsals gedefinieerd in artikel 9. Immers, tot de
Inventionsals bedoeld in artikel 10 behoren
improvements,
inventions,
formulas,
biological materials,
processes,
techniques,
know-howen
data.De rechtbank is van oordeel dat de
Inventionszoals die hier zijn gedefinieerd, zien op uitvindingen en technologische kennis, en niet op een van een octrooi-aanvrage afgeleid prioriteitsrecht. De formulering van de eerste zin van artikel 10 geeft daaraan ook steun, nu
Inventionsdaar – net als
Proprietary Informationin artikel 5 – worden onderscheiden van octrooien en andere rechten die daarmee samenhangen.
4.16.
Daarmee slaagt het genoemde verweer van gedaagden echter toch niet. Immers, de omstandigheid dat ten aanzien van de overdracht van prioriteitsrechten in de overeenkomst noch een
active assignmentis overeengekomen, noch een
promise to assign,betekent niet dat vervolgens beoordeeld moet worden of partijen niet toch bedoeld hadden daaromtrent iets te regelen, en zo ja wat. Zoals hiervoor sub 4.4 is overwogen, wordt pas toegekomen aan de vraag naar uitleg van een bepaling in een overeenkomst, wanneer de tekst ervan onduidelijk is. Daarvan is in deze zaak, in ieder geval op dit punt, geen sprake nu bij de overeenkomst betrokken partijen destijds eenvoudigweg hebben nagelaten om een concrete afspraak te maken met betrekking tot overdracht van prioriteitsrechten.
4.17.
In dit kader overweegt de rechtbank uitsluitend ten overvloede nog als volgt. Dat het de bedoeling van partijen bij de overeenkomst is geweest om uiteindelijk de werkgever te laten beschikken over
patents and other rights in connection therewithmoge zo zijn, maar is iets anders dan dat het de bedoeling van partijen is geweest om dat te bewerkstelligen via een automatische overdracht. In artikel 10 van de overeenkomst worden aan de werknemer verplichtingen opgelegd ten aanzien van door hem te verlenen medewerking aan het verkrijgen en handhaven van octrooien. Deze verplichtingen zijn geformuleerd in de vorm van toezeggingen:
I will assist the Company in every proper way (but at the Company's expense) to obtain and from time to time enforce patents on said Inventions in any and all countries. To that end I will, without limitation, assist and cooperate in legal proceedings, and will execute all documents for use in applying for and for obtaining and maintaining such patents thereon and enforcing the same, as the Company may desire, together with any assignments thereof to the Company or person designated by it.
Hieruit leidt de rechtbank af dat partijen zich bij het aangaan van de overeenkomst hebben gerealiseerd wat nodig was voor onder meer het verkrijgen van octrooien. Dat gevoegd bij de omstandigheid dat zij ten aanzien van andere zaken een nadrukkelijke
active assignmentdan wel
promise to assignhebben opgenomen en dat ten aanzien van
patents and other rights in connection therewithnu juist hebben nagelaten, lijkt een automatische overdracht daarvan ook niet de bedoeling van partijen te zijn geweest.
4.18.
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de overeenkomst geen automatische overgang van het prioriteitsrecht dat is ontleend aan P1 kan worden afgeleid, en gesteld noch gebleken is dat dit recht anderszins tijdig aan (één van de) gedaagden is overgedragen, komt de rechtbank tot het oordeel dat gedaagden zich als houders van EP 304 niet kunnen beroepen op prioriteit van P1. De prioriteitsdatum komt daarmee in beginsel te liggen op de aanvraagdatum van P2, zijnde 6 november 2006. Zoals uit het navolgende zal blijken, kan in het midden blijven of, zoals Celltrion stelt, EP 304 ook geen prioriteit aan P2 kan ontlenen.
niet-nieuwheid
4.19.
Onweersproken is dat uitgaande van een prioriteitsdatum van 6 november 2006, de hiervoor sub 2.9 genoemde publicatie van Keystone deel uitmaakt van de stand van de techniek. Nu gedaagden niet hebben bestreden dat EP 304 niet nieuw is ten opzichte van deze publicatie en ook niet hebben gesteld dat de zes ingediende hulpverzoeken nieuw of inventief zouden zijn ten opzichte van Keystone, moet de rechtbank tot het oordeel komen dat het betoog van Celltrion dat EP 304 om de aangehaalde redenen nietig is slaagt en dat de vorderingen van Celltrion dienen te worden toegewezen.
proceskosten
4.20.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.21.
Partijen zijn het er over eens dat de vorderingen van Celltrion moeten worden beschouwd als een vooruitgeschoven niet-inbreukverweer, dat derhalve artikel 1019h Rv van toepassing is en dat de onderling afgesproken € 250.000,- een redelijke en evenredige vergoeding is voor de proceskosten van de in het gelijk gestelde partij.
4.22.
De rechtbank volgt partijen hierin en begroot de door Celltrion gemaakte proceskosten op het door partijen overeengekomen bedrag. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en voor het overige worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het Nederlandse deel van EP 1 951 304 B1;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Celltrion tot op heden begroot op € 250.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen, mr. A.M. Brakel en mr. C.T. Aalbers en bij ontstentenis van de voorzitter door de oudste rechter in het openbaar uitgesproken op 27 september 2017.

Voetnoten

1.Biogen Idec inc is dezelfde rechtspersoon als gedaagde Biogen die een naamswijziging heeft ondergaan.
2.Verdrag van 30 oktober 2007, PbEU 2009, L 147
3.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
4.Rijksoctrooiwet 1995
5.Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag)
6.Aanvankelijk stelden gedaagden zich op een ander standpunt dat zij ter zitting hebben herzien. Zie de pleitnota zijdens gedaagden randnummer 130: “
7.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)
8.Zie in dit verband ook de door gedaagden overgelegde verklaring van M.M. Wolf, GP-29, randnummer 20
9.Zie het kopje boven de artikelen 2 tot en met 15
10.Conclusie van antwoord, randnummer 47
11.Pleitnota gedaagden, randnummer 157