ECLI:NL:RBDHA:2017:11167
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot verklaring van overlijden van Syriëstrijder afgewezen wegens onvoldoende bewijs van overlijden
Op 2 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin een verzoeker, de vader van een vermiste Syriëstrijder, verzocht om een verklaring van overlijden of een rechtsvermoeden van overlijden. De verzoeker stelde dat zijn zoon, die zich had aangesloten bij de Islamitische Staat, op 18 mei 2014 was doodgeschoten. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om de dood van de vermiste als waarschijnlijk te beschouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve en verifieerbare bewijzen waren die het overlijden van de vermiste konden bevestigen. De rechtbank benadrukte dat de termijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, niet verkort kon worden naar één jaar, omdat er geen omstandigheden waren die de dood van de vermiste waarschijnlijk maakten. De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie als belanghebbende moest worden aangemerkt, gezien de maatschappelijke belangen van veiligheid, en dat het verzoek tot verklaring van overlijden en rechtsvermoeden van overlijden werd afgewezen.