Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 4 augustus 2017 heeft hij een opvolgende aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft eerder op 13 januari 2016 een asielaanvraag ingediend. Bij
besluit van 26 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen. Het asielrelaas (het lidmaatschap van een geheim genootschap en problemen vanwege landbezit) is daarbij ongeloofwaardig geacht. Het hiertegen ingediende beroep (kenmerk AWB 16/11402) is op 23 juni 2016 ongegrond verklaard door de rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Deze uitspraak is op 26 juli 2016 in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3. Aan de huidige aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij om die reden problemen heeft ondervonden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verweerder vindt de gestelde homoseksuele geaardheid en de naar aanleiding daarvan gestelde problemen niet geloofwaardig.
4. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar zijn zienswijze, aangevoerd dat psychische klachten van invloed zijn geweest op zijn vermogen om toereikend te verklaren. Ook zijn culturele achtergrond had bij de beoordeling in aanmerking moeten worden genomen. Vanwege voornoemde omstandigheden kan niet worden verwacht dat hij uitgekristalliseerde antwoorden geeft over het proces van ontdekking van zijn seksuele geaardheid en zijn zelfacceptatie. Verweerder heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden. Er is geen maatwerk zoals bedoeld in werkinstructie 2015/8 geleverd.
Verder is eiser het niet eens met de wijze waarop verweerder eisers relatie met zijn werkgever, eisers band met de kerk en eisers opstelling in Nederland ten aanzien van homoseksualiteit heeft beoordeeld. Tot slot heeft eiser de mogelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod betwist.
5. Verweerder heeft een vaste werkwijze voor het beoordelen van een gestelde seksuele geaardheid. Deze werkwijze is vastgelegd in de Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9). Daarin staat dat de verklaringen van de vreemdeling over diens proces van bewustwording en zelfacceptatie doorslaggevend zijn. Dat wil zeggen dat de vreemdeling inzichtelijk moet maken hoe hij zich ervan bewust is geworden dat hij anders geaard is dan de meeste andere mensen in zijn land van herkomst en hoe hij daarmee is omgegaan. Het zwaartepunt ligt daarbij op de verklaringen van de vreemdeling over diens eigen ervaringen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat een goede manier van beoordelen. Als recent voorbeeld kan worden gewezen op de uitspraak van 10 mei 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1256. 6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser vage en weinig concrete verklaringen heeft afgelegd over zijn (proces van) bewustwording. Uit de verklaringen van eiser over het moment van bewustwording op de leeftijd van dertien of veertien jaar en het praktiseren van zijn geaardheid tijdens zijn detentie, blijkt niet hoe hij dit heeft ervaren en of er sprake is geweest van een innerlijke worsteling. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser met zijn verklaringen ‘dat het leek alsof er een geest kwam, dat hij het daardoor wel met jongens moest doen, dat hij geen grenzen meer kende en geen controle meer had over zijn gevoelens’, het noodzakelijke inzicht in dit aspect niet heeft verschaft.
De stelling namens eiser dat hij deze seksuele handelingen heeft verricht en gevoelens had voor mannen, maar dat hij zich (toen) onvoldoende zijn homoseksualiteit heeft gerealiseerd, betreft een nadere invulling van eisers verklaringen, die onverlet laat dat eiser hierover zelf ontoereikend heeft verklaard.
7. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het proces van zelfacceptatie. Enerzijds heeft eiser verklaard dat hij zich tijdens zijn gestelde detentie van 2012 tot 2014 vrij heeft gevoeld om zijn geaardheid te praktiseren, omdat hij deze had geaccepteerd. Anderzijds heeft hij verklaard dat hij zich in Nederland schaamt voor zijn geaardheid en dat hij om die reden hier geen contact heeft gezocht met andere homoseksuelen en zich niet heeft verdiept in de positie van homoseksuelen. De stelling van eiser in de zienswijze dat verweerder zijn verklaringen over zijn verblijf in de gevangenis onjuist heeft geïnterpreteerd omdat hij door andere gedetineerden werd misbruikt, heeft verweerder terecht niet gevolgd. Deze uitleg komt immers niet overeen met eisers eigen verklaringen tijdens de gehoren. Verder heeft eiser evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid van aanvullingen en correcties op dit punt.
8. Verweerder heeft verder terecht tegengeworpen dat eiser onvoldoende weet te verklaren over zijn gestelde relaties. Zo weet eiser geen achternaam en/of leeftijd te noemen, en kan hij niet aangeven waarom hij verliefd werd, terwijl hij niettemin stelt dat het om langdurige relaties ging. Voor zover eiser heeft verklaard dat zijn eerste relatie ontstond tijdens zijn detentie, heeft verweerder voorts terecht bij zijn oordeel betrokken dat eiser in zijn eerdere asielprocedure heeft verklaard nooit gevangen te hebben gezeten.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook niet ten onrechte vraagtekens heeft geplaatst bij overige verklaringen van eiser. Zo zou eiser zou op een voor iedereen toegankelijke plaats zijn betrapt door een groep van twintig mannen, terwijl eiser seks had met een onbekende jongen. Verweerder heeft overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiser zoveel risico heeft genomen. Evenmin acht verweerder aannemelijk dat eiser, na zwaar te zijn mishandeld door deze groep, heeft weten te ontsnappen naar een (ver weg gelegen) kerk en dat eiser door de leden van de kerk zou zijn geholpen bij zijn vlucht naar Europa.
10. Verweerder heeft op grond van de verklaringen van eiser niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser diens gestelde homoseksuele gerichtheid en de daaruit gevolgde problemen niet aannemelijk heeft gemaakt.
11. De rechtbank volgt eiser niet in diens standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers psychische klachten en culturele achtergrond.
Uit de stukken blijkt dat verweerder tot drie maal toe het advies van FMMU heeft ingewonnen en daarbij in eerste instantie van het horen van eiser heeft afgezien. Eiser is ten slotte op 9 en 24 maart 2017 gehoord, met in achtneming van het FMMU-advies van 12 januari 2017 om rekening te houden met het feit dat eiser moeite heeft om data met juiste gebeurtenissen te combineren, om korte en duidelijke vragen te stellen en om eiser de gelegenheid te geven om langer na te denken. Eiser heeft voorafgaand aan het gehoor steeds verklaard in staat te zijn om te worden gehoord en uit het uitgebreide verslag van het gehoor blijkt niet van aanwijzingen voor het tegendeel. In de correcties en aanvullingen op dit verslag is vervolgens niets opgemerkt over de invloed van eisers geestelijke gesteldheid op zijn verklaringen. In beroep heeft eiser nog een intakeverklaring van 9 februari 2017 van GGZ-psychiater L.M.L. Huizen overgelegd, alsmede eisers patiëntendossier tot en met juli 2017, maar hieruit is niet af te leiden dat psychische klachten ten tijde van het gehoor opvolgende aanvraag van invloed zijn geweest op eisers vermogen om naar behoren te verklaren.
De Afdeling heeft verder in zijn uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) geoordeeld dat verweerder door het volgen van het in WI 2015/9 neergelegde toetsingskader voldoende rekening houdt met eventueel aanwezige culturele factoren. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met het enkele algemene beroep op zijn culturele achtergrond geen goede reden gegeven voor het feit dat hij vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. 12. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van asiel vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser niet heeft voldaan aan de bij het terugkeerbesluit van 26 mei 2016 gegunde vertrektermijn van vier weken. Verder is bepaald dat voornoemd terugkeerbesluit nog immer van kracht is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht overwogen dat aan eiser - op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw - een inreisverbod wordt opgelegd. De omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten om genoemde bepaling uit de wet in het bestreden besluit te vermelden, wordt door de rechtbank gepasseerd, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.