ECLI:NL:RBDHA:2017:11029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
NL17.6734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het verzoek als kennelijk ongegrond bestempelde. Eiser had zijn aanvraag gebaseerd op een bewering dat hij in januari 2016 was bekeerd tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de bekering van eiser niet geloofwaardig achtte, en dat eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn motieven en het proces van zijn bekering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, de motieven en het proces van bekering doorslaggevend zijn. Eiser had eerder drie asielaanvragen ingediend die allemaal waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser inconsistent waren en dat hij niet voldoende had aangetoond dat zijn bekering tot het christendom een weloverwogen en bewuste keuze was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen aannemelijke problemen zouden zijn bij terugkeer naar Afghanistan in verband met de bekering.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.6735, plaatsgevonden op 28 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Berghuis, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft eerder drie asielaanvragen ingediend. Deze aanvragen zijn afgewezen, hetgeen in rechte vast is komen te staan.
3. Op 3 augustus 2017 heeft eiser de huidige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in januari 2016 is bekeerd tot het christendom.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zijn gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955, past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk en kerkgang (indien de vreemdeling stelt dat dat onderdeel is van zijn geloofsovertuiging). De Afdeling acht deze wijze van beoordeling rechtmatig.
6. Uit recentere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888) volgt dat het verweerder vrijstaat bij de toepassing van deze gedragslijn voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een bekering aan de motieven voor en het proces van bekering een doorslaggevend gewicht toe te kennen. Aan bekering gaat - anders dan wanneer iemand een gestelde geloofsovertuiging van zijn ouders heeft meegekregen - een weloverwogen en bewuste keuze van de vreemdeling vooraf. Dat geldt temeer indien iemand afkomstig is uit een land waar het zich bekeren tot het gestelde geloof strafbaar of maatschappelijk onacceptabel is. Eiser dient voldoende inzicht te geven in zijn motieven voor en het proces van bekering en verweerder dient hem voldoende in de gelegenheid te stellen daarover te verklaren.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor en het proces van bekering en dat de bekering tot het christendom niet aannemelijk is gemaakt.
8. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat eiser over zijn afkeer van de islam vage en inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij pas nadat hij in aanraking kwam met het Christendom in januari 2016 een afkeer van de islam heeft gekregen. Toen heeft hij voor het eerst negatieve dingen over de islam heeft gehoord. Verweerder stelt terecht dat dit niet rijmt met eisers andere verklaring dat hij altijd al een hekel had aan de islam en er hoofdpijn van kreeg, vanwege de strenge straffen die binnen de islam worden toegepast. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat eisers opmerking dat hij altijd al een hekel had aan de islam moet worden gezien in het licht van zijn huidige houding ten opzichte van de islam. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de tegenstrijdigheid in eisers verklaringen hiermee echter niet opgehelderd.
9. Verweerder stelt terecht dat niet is gebleken van een weloverwogen en bewuste keuze voor het christendom. Eiser heeft verklaard op een nacht een droom te hebben gehad die hij niet kon duiden. Naar aanleiding daarvan is hij enkele dagen later samen met zijn broer naar de kerk gegaan en heeft hij zich die dag direct bekeerd, zonder enige voorafgaande verdieping in het christendom en zonder dat eiser nadien heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van die bekering. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat het bevreemding wekt dat eiser enerzijds stelt niet met zijn familie over zijn christelijke geloofsovertuiging te kunnen praten, omdat zij die niet zullen accepteren, terwijl eiser anderzijds zijn broer onmiddellijk in vertrouwen heeft genomen. Daarbij is het, zoals verweerder stelt, uitermate toevallig dat - volgens eisers verklaringen - juist die broer al eerder bleek te zijn bekeerd, zonder dat eiser daarvan wist. De stelling van eiser dat onverklaarbare gebeurtenissen als deze juist passen bij een flitsbekering volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet om een en ander alsnog aannemelijk te achten.
10. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser onduidelijke verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop hij met zijn nieuwe geloofsovertuiging omgaat. Hij heeft verklaard dat hij in het geheim naar de kerk gaat dat hij niet openlijk uit durft te komen voor zijn nieuwe geloof, omdat hij vreest voor repercussies bij het bekend worden van zijn bekering. Tegelijkertijd heeft eiser verklaard dat hij niet heeft nagedacht over mogelijke problemen met zijn islamitische verloofde en de opvoeding van eventuele kinderen. De opmerking in het beroepschrift dat eiser erop vertrouwt dat zijn verloofde zijn bekering zal accepteren, vormt hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen goede verklaring.
11. Gegeven de ongeloofwaardigheid van eisers bekering, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat problemen bij terugkeer naar Afghanistan in verband met bekering evenmin aannemelijk zijn.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.