ECLI:NL:RBDHA:2017:10950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
NL.5831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Zweden onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt, omdat hij homoseksueel is en in Nederland een sociaal netwerk heeft opgebouwd. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser, hoewel hij tot een kwetsbare groep behoort, niet zodanig zijn dat de overdracht aan Zweden als onevenredig hard zou worden ervaren. De rechtbank heeft de terughoudende toetsing van de staatssecretaris bevestigd en geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5831

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor van 17 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juli 2017 (bestreden besluit).
Het beroep is - samen met het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening (NL17.5832) - behandeld ter zitting op 10 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. J.J. van Ravesteijn is opgetreden als tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op
10 april 2017 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Zweden verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling daarvan.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser op 6 december 2016 door
de buitenlandse vertegenwoordiging van Zweden te Abuja, Nigeria, in het bezit
is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 20 januari 2017 tot 14 februari 2017.
Verweerder heeft vervolgens op 4 mei 2017 de Zweedse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen op grond van het bepaalde in artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Dit verzoek is door de Zweedse autoriteiten gehonoreerd op 10 mei 2017. Gelet daarop staat de verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van eisers asielaanvraag vast. Het feit dat in het EU-Vis informatiesysteem bij het visum ‘false’ staat vermeld, maakt dit niet anders. Bij het overnameverzoek aan Zweden is immers de informatie uit het EU-Vis bijgevoegd. Deze informatie is derhalve bekend bij de Zweedse autoriteiten, maar heeft hen er niet van weerhouden de Dublinclaim te accepteren. De beroepsgrond van eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar het visum, omdat dit gerede twijfel oproept over de verantwoordelijkheid van Zweden, volgt de rechtbank dan ook niet.
5. Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en aangevoerd dat overdracht aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser is homoseksueel en behoort daarom tot een kwetsbare groep asielzoekers. Inmiddels heeft hij in Nederland als homo een sociaal netwerk opgebouwd waarbinnen hij zich erkend en gekend voelt. Het is voor hem emotioneel onevenredig bezwarend om in Zweden weer helemaal opnieuw een dergelijk sociaal netwerk op te bouwen.
6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. Uit paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid. Verweerder maakt van deze bevoegdheid gebruik in ieder geval in situaties waarin concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
8. Het is aan verweerder om te beoordelen of sprake is van zodanige humanitaire gronden dat het in de rede ligt om het asielverzoek over te nemen. De rechter zal die beoordeling terughoudend dienen te toetsen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1666.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser homoseksueel is, dat hij in Nederland reeds een begin heeft gemaakt met zijn integratie en in Zweden opnieuw zal moeten beginnen met integreren, geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigt.
Eisers beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.