Uitspraak
Rechtbank DEN Haag
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2017 in de zaak tussen
(eiseres 1, hoofdpersoon)
[eiser 1], geboren op [geboortedatum] 1975, V-nummer [V-nummer] (eiser 1, vader)
(eiseres 2, moeder)en
(eiser 2, broer)
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
24 september 2010, met uitzondering van de periode van een half jaar waarin uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw was verleend, zelfstandig moeten meewerken aan hun vertrek. In deze periode hebben zij echter geen reisdocumenten geregeld en hebben zij geweigerd een Laissez-passer-aanvraag voor Armenië in te vullen en te ondertekenen. Ook hebben zij zich niet ingeschreven bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), ondanks het advies hiertoe door de DT&V. Voorts hebben eisers herhaaldelijk tijdens de (24) vertrekgesprekken aangegeven dat zij niet naar hun land van herkomst terug willen en dat zij zullen doorprocederen. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat uitzetting van eisers in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4 december 2012 (nr. 47017/09,www.echr.coe.int) kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden - althans hadden moeten - weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven dan wel familie- en gezinsleven. Uit paragraaf 80 van het arrest Butt kan vervolgens worden afgeleid dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, de noodzaak om het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen geen doorslaggevend element in de te verrichten belangenafweging vormt als voormeld risico zich niet voordoet. In die zaak kon zich geen enkel risico meer voordoen dat de moeder van de positie van haar kinderen gebruik zou kunnen maken om een verblijfsrecht te krijgen, omdat de moeder reeds overleden was. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Dit betekent dat het gedrag van eiser 1 en eiseres 2 mag worden toegerekend aan eiseres 1 en eiser 2.