In het geval van eiser is de diagnose PTSS niet in geschil. De vraag die thans voorligt is of voor de PTSS dienstverband kan worden aangenomen. Verweerder heeft aangenomen dat eiser deel uitmaakte van het vuurpeloton en dat hij heeft deelgenomen aan in ieder geval één executie. Hij volgt evenwel Kharagjitsing, die, ondanks dat verweerder dit als vaststaand aanneemt, blijft uitgaan van zijn aanname dat geen sprake is van traumatische ervaringen tijdens de militaire dienst en uiteindelijk summier aangeeft dat, als het al zou hebben plaatsgevonden, de deelname aan het vuurpeloton en de executie geen enkele rol heeft gespeeld in het ontstaan dan wel verergeren van de PTSS.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de classificatie PTSS de DSM-IV-criteria gelden, waarin tevens een oordeel ligt besloten over welke traumatische ervaring(en) hebben geleid tot welke reacties. Uit de voorhanden zijnde medische stukken van de curatieve sector blijkt het volgende.
In het verslag van Centrum ’45 ([persoon A]) van 13 februari 2001 is vermeld dat eiser niet alleen schokkende ervaringen tijdens WOII heeft gehad, maar ook dat hij lid was van een vuurpeloton tijdens zijn KMar-tijd. Hierbij is de classificatie PTSS, chronisch, vermeld.
In het verslag van Centrum ’45 ([persoon B]) van 22 maart 2001 is vermeld dat eiser veel herinneringen heeft aan de oorlog, waarbij vooral ook het zelf uitvoeren van fusillades, drie keer, voorkomt. Van het proces dat samengaat met de fusillades heeft eiser nog indringende beelden.
In het verslag van Centrum ’45 ([persoon C]) van 24 april 2001 is vermeld dat eiser zich heeft aangemeld met diverse klachten. Eiser heeft niet alleen ervaringen tijdens WOII gemeld, maar ook dat hij in dienst bij de KMar zelf fusillades heeft uitgevoerd.
Uit het verslag van Centrum ’45 van 26 april 2001 ([persoon C]) blijkt dat eiser het vooral belangrijk vond dat hij over de fusillades van na de oorlog heeft kunnen vertellen en daarbij ook emoties heeft kunnen ervaren die hij tot die tijd almaar heeft weggestopt.
In het rapport van Centrum ’45 ([persoon D])van 30 januari 2006 is de classificatie PTSS, chronisch, vermeld. Sinds enige tijd zijn het vooral herinneringen uit de oorlogsjaren die naar boven zijn gekomen. Eiser heeft tijdens de behandeling de ruimte genomen om niet alleen stil te staan bij de oorlog, maar ook bij de ervaringen daarna.
Uit voornoemde informatie van de curatieve sector kan worden afgeleid dat de betrokkenheid bij het vuurpeloton en in ieder geval één executie niet alleen in 2001, maar ook later, aan de orde is geweest bij de behandeling van de PTSS.
Ook bij de anamnese in het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft eiser dit naar voren gebracht. Uit het door eiser ingebrachte rapport van dr. R.V. Schwarz, psychiater, van 9 januari 2010 blijkt voorts dat eiser jarenlang last heeft gehad van slaapstoornissen en nachtmerries, waarin de executies een centrale rol speelden. Eiser heeft eerst in 2001 op 75-jarige leeftijd hulp gezocht bij Centrum ‘45, omdat hij toen overweldigd werd door verdriet, spijt en angst.
Gelet op dit consistente beeld dient de informatie van de curatieve sector als uitgangspunt te worden genomen. Kharagjitsing heeft zich doorlopend - ook nadat eiser bewijsmateriaal (dat destijds als ‘geheim’ is geclassificeerd) heeft overgelegd, waaruit blijkt dat op 26 juni 1947 een executie heeft plaatsgevonden en ook eisers naam is genoemd, en verweerder vervolgens zijn oordeel heeft gewijzigd - op het standpunt gesteld dat eiser niet betrokken is geweest bij executies. Kharagjitsing heeft de informatie van de curatieve sector, waaruit volgt dat de deelname aan het executiepeloton naast de WOII-ervaringen van meet af aan een duidelijke rol heeft gespeeld bij de PTSS, niet kunnen weerleggen. Het had in de rede gelegen om bij deze complexe problematiek reeds tijdens het initiële verzekeringsgeneeskundige onderzoek een psychiatrische expertise aan te vragen. Dat dit niet is gebeurd, maakt dat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.