ECLI:NL:RBDHA:2017:10665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara uit Afghanistan door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse nationaliteit, behorende tot de Hazara bevolkingsgroep. De eiser had op 25 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 24 januari 2017 was afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 26 juli 2017 heeft eiser zijn relaas toegelicht, waarin hij aangaf dat hij vanwege bedreigingen en geweld door de Kuchi’s, een nomadische bevolkingsgroep, Afghanistan had verlaten. Eiser stelde dat hij niet veilig kon terugkeren naar zijn woongebied in de provincie Maidan Wardak, waar hij en zijn familie herhaaldelijk slachtoffer waren van geweld.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de actuele veiligheidssituatie van Hazara’s in Afghanistan. Eiser heeft echter niet overtuigend aangetoond dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een kwetsbare minderheid en dat de jaarlijkse aanvallen van de Kuchi’s specifiek op hem gericht zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij niet heeft aangetoond dat er persoonlijke feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing, waarbij binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig G.J.J. de Vries, tolk.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep van Hazara. Eiser komt uit Day Mirdad (Daymirdad), district [district], provincie Maidan Wardak (Wardak), Afghanistan. Eiser heeft Day Mirdad op 19 juli 2015 verlaten en verblijft naar eigen zeggen sedert oktober 2015 in Nederland.
1.2
Op 25 oktober 2015 heeft eiser de onderhavige aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag, samengevat, het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiser was herder en zijn vader landbewerker. Eiser had een rustig leven zolang de Kuchi’s (Nomaden) er niet waren. De Kuchi’s kwamen uit Pakistan met hun vee elk jaar in mei voor een paar maanden en lieten hun vee grazen op de velden van eiser en zijn dorpsgenoten om zo de oogst te vernietigen. Iedere keer als de Kuchi’s aanvielen, gingen de bewoners van het dorp naar Siah Khak. De Kuchi’s vernielden dan de huizen, de school en de moskee. De reden voor al deze ellende is dat het dorp door Sjiietische Hazara’s is bewoond. De Kuchi’s zijn Pashtu en Soennieten. Toen eiser twaalf jaar oud was, werd eiser door een Pashtunherder verkracht. In 2014 kreeg eisers vader problemen met de Kuchi’s. Hij is door hen in elkaar geslagen. Eiser kwam er tussen en kreeg toen ook een klap. Sindsdien hoort eiser niet met een van zijn oren.
De directe aanleiding voor eisers vertrek uit Afghanistan is dat op 19 juni 2015 twee Kuchi’s herders eiser wilden verkrachten. Er ontstond toen een schermutseling, waarbij de kleding van eiser werd geschuurd. Eiser kon eraan ontsnappen omdat een van die Kuchi’s, de gewapende van de twee, op dat moment op zijn telefoon werd gebeld en afgeleid. De volgende dag is eiser met zijn ouders naar Siah Khak gegaan. De vader van eiser heeft besloten dat eiser naar Europa moet gaan, omdat hij in Afghanistan gevaar loopt, en heeft een reisagent voor eiser geregeld.
Het leven van eiser als Hazara en Sjiiet is in Afghanistan niet veilig. Eiser kan geen bescherming van de autoriteiten krijgen. De politie in de omgeving zijn allemaal Pashtu en doet niets om de Hazara’s te beschermen.
1.3
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
1.4
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 augustus 2016 (AWB 16/15765) door de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, gegrond verklaard en is het besluit van 12 juli 2016 vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in de opsomming van de relevante elementen van het asielrelaas ten onrechte niet de verklaringen van eiser heeft genoemd die zien op de (actuele) discriminatie, het (actuele) geweld en de (actuele) onveiligheid die Hazara’s in Afghanistan (in het algemeen) ondervinden, en zijn verklaringen dat daartegen geen bescherming door de Afghaanse autoriteiten wordt geboden. De rechtbank heeft geoordeeld dat mede gezien het feit dat eisers relaas op dit punt met de openbare informatie over de situatie in Afghanistan, waarnaar hij in de gronden heeft verwezen, overeenstemt, verweerder de actuele algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en de (actuele) veiligheidssituatie van Hazara’s in dat land en in de regio waaruit eiser komt, onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken.
1.5
Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, maar heeft op de aanvraag van 25 oktober 2015 opnieuw beslist bij het thans bestreden besluit.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verweerder acht de volgende relevante elementen geloofwaardig:
- Eiser is Hazara, afkomstig uit de provincie Maidan Wardak, district Day Mirdad en heeft de Afghaanse nationaliteit;
- jaarlijks vallen de Kuchi’s het Hazara dorp waar eiser woonachtig was aan;
- in 2014 zijn eiser en zijn vader op hun eigen landbouwgrond mishandeld door Kuchi’s;
Verweerder acht niet geloofwaardig het volgende, vierde element:
- op 19 juli 2015 werd eiser door twee Kuchi’s bedreigd met seksuele verwensingen, ze wilden hem verkrachten. Eiser heeft weten te ontkomen.
Volgens verweerder heeft eiser dat incident niet inzichtelijk gemaakt en heeft niet aangetoond dat er een verband bestaat tussen dat incident en de geloofwaardig geachte elementen van het relaas.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over het incident op 19 juli 2015 ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser over dat incident meer en gedetailleerd zou moeten kunnen verklaren. De andere relevante elementen van het relaas zijn wel geloofwaardig bevonden, terwijl eiser soortgelijke antwoorden heeft gegeven als met betrekking tot het niet geloofwaardig bevonden element.
Eiser heeft Afghanistan verlaten vanwege aanvallen van de Kuchi’s die steeds heviger zijn geworden. Dat eiser zich in de tussenliggende periode heeft kunnen handhaven doet er niks aan af. De aanvallen zijn jaarlijks terugkerende voorvallen, die steeds heviger worden en waar geen bescherming tegen geboden kan worden.
Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser niet tot een etnische minderheid behoort. Weliswaar behoort eiser in zijn eigen dorp niet tot een minderheid, maar wanneer jaarlijks aanvallen plaatsvinden door Kuchi’s waarbij dorpen moeten vluchten, kan niet gesproken worden dat er geen sprake is van een kwetsbare minderheid. Het dorp van eiser bestaat uit 28 huizen, terwijl de jaarlijkse aanvallen worden gepleegd door 200 á 300 Kuchi’s. Eiser behoort daarom wel tot een kwetsbare groep. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 22 december 2016 (NL16.2735 en NL16.2767).
Verweerder heeft voorts niet gemotiveerd of eiser veilig kan reizen naar zijn oorspronkelijk woongebied in de provincie Maidan Wardak. Eiser verwijst naar de Death Road, die ook in het Algemeen ambtsbericht van november 2016 aangehaald wordt. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 december 2016 (16/18614) en van 2 februari 2017 (16/21186), zittingsplaats Middelburg.
Eiser stelt dat er ondertussen in Afghanistan een dusdanige uitzonderlijke situatie is ontstaan zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15, aanhef en onder c, van
Richtlijn 2004/83/EG. Eiser verwijst in dit verband onder meer naar informatie uit
Update 2017, nr. 24, waaruit blijkt dat Duitsland uitzettingen van Afghanen opschort, en naar een rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 19 juni 2017.
Eiser stelt dat nu er geen nieuw onderzoek door verweerder is gedaan naar de nieuwe verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, de motivering van het bestreden besluit geen stand kan houden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom het gestelde incident op 19 juli 2015 ongeloofwaardig is. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser over de gestelde gebeurtenis slechts summier heeft verklaard en niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hem die dag precies is overkomen. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de twee Kuchi’s, een waarvan gewapend was, is ontsnapt. Nu de gestelde gebeurtenis de directe aanleiding voor het vertrek van eiser uit Afghanistan is geweest, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat van eiser mag worden verwacht om over het voorval uitgebreider en gedetailleerd te verklaren.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat niet gebleken is dat deze gebeurtenis in verband met de mishandeling van eiser en zijn vader in 2014 staat. Tussen deze twee gebeurtenissen zit minstens een jaar. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het om dezelfde Kuchi’s gaat, noch dat zij persoonlijk op eiser hebben gemunt. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat een deel van het asielrelaas geloofwaardig wordt geacht, niet met zich brengt dat ook de gebeurtenis van 19 juli 2015 geloofwaardig zou moeten worden geacht. Eiser dient deze gebeurtenis op zichzelf aannemelijk te maken. Verweerder heeft afdoende onderbouwd dat eiser daarin niet is geslaagd.
4.2
Verweerder heeft zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alleen vanwege het behoren tot de bevolkingsgroep Hazara in Afghanistan, voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, te vrezen heeft.
4.2.1
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731), 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513) en 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1413) volgt dat Hazara als groep in Afghanistan geen reëel risico lopen op vervolging of een onmenselijke behandeling.
4.2.2
Verweerder heeft – op grond van de in het bestreden besluit aangehaalde informatiebronnen – terecht overwogen dat het feit dat eiser als Hazara woonachtig is in de provincie Maidan Wardak op zichzelf onvoldoende grond vormt om aan te nemen dat eiser tot een kwetsbare religieuze dan wel etnische (gemarginaliseerde) minderheid – in de zin van het landsgebondenbeleid, paragraaf C7/2.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 –
in zijn regio behoort. Eiser heeft niet gemotiveerd bestreden de conclusie van verweerder dat hoewel Hazara’s in de provincie Maidan Wardak tot de kwantitatieve minderheid behoren, zij in de specifieke regio Day Mirdad de meerderheid vormen. In de woonplaats van eiser [woonplaats], wonen naar zijn eigen zeggen, alleen maar Hazara’s. Eiser heeft zich daar in de tussenliggende periode kunnen handhaven en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de jaarlijkse aanvallen van de Kuchi’s tegen zijn persoon gericht zijn geweest, dan wel dat deze aanvallen plaatsvonden vanwege zijn etniciteit. De jaarlijkse aanvallen zelf zijn niet de reden voor zijn vertrek uit Afghanistan geweest. Eiser heeft bovendien verklaard dat zijn ouders en echtgenote naar hun dorp zijn teruggekeerd en dat het hen verder niets is overkomen.
Verweerder heeft gezien het vorenstaande niet aannemelijk kunnen achten dat eiser zich vanwege het zijn van Hazara in een kwetsbare positie bevindt. Verweerder heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het aantal incidenten ten aanzien van de groep Hazara’s in de provincie Maidan Wardak relatief hoog is, nog niet tot het oordeel leidt dat een persoon, louter vanwege het behoren tot de Hazara bevolkingsgroep, bij terugkeer naar deze provincie een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Zwolle (NL16.2735 en NL16.2767), slaagt niet, nu, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, verweerder in het geval van eiser voldoende heeft gemotiveerd dat eiser zich in zijn herkomstgebied feitelijk niet in een kwetsbare positie bevindt vanwege het zijn van Hazara.
4.3
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513). Voor dit oordeel is tevens onderbouwing te vinden in het recente arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 16 mei 2017 in de zaak M.M. tegen Nederland (15993/09).
Uit de door eiser aangehaalde stukken blijkt niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan thans dusdanig is verslechterd dat er gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanslag in Kaboel in mei 2017, waarnaar eiser heeft verwezen, binnen het patroon van aanslagen in Afghanistan past en heeft terecht overwogen dat alleen op grond van die aanslag niet tot het oordeel kan worden gekomen dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan thans zodanig hoog is, dat een burger die daar naartoe terugkeert, alleen door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG.
De omstandigheid dat Duitsland uitzettingen van Afghanen tijdelijk heeft opgeschort maakt het vorenstaande niet anders. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht geldt de door Duitsland ingevoerde uitzettingsstop niet voor de gevallen waarin sprake is van aspecten van openbare orde en is deze maatregel dus niet absoluut.
De stelling van eiser dat hij bij terugkeer in Afghanistan over de zogenaamde “death road” zal moeten reizen, leidt ook niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft aangevoerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over een andere weg zou kunnen reizen van Kaboel naar zijn dorp in district Day Mirdad, in de provincie Maidan Wardak. Het enkel verwijzen naar uitspraken van de rechtbank waarin de voornoemde weg aan de orde is geweest, is daartoe onvoldoende.
5. Verweerder heeft gelet op het voorgaande op goede gronden en gemotiveerd geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen, dan wel dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.