Overwegingen
1. Eiser wenst in aanmerking te komen voor een zogenoemde Vidi-subsidie.
2. Op de indiening van subsidieaanvragen bij de NWO is de NWO-regeling subsidies van toepassing.
Blijkens de door verweerder gehanteerde brochure "Call for proposals Vernieuwingsimpuls – Vidi 2015" (hierna: de brochure) is de Vidi-subsidie gericht op de excellente onderzoeker die na zijn/haar promotie al een aantal jaren onderzoek heeft verricht en daarbij heeft aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te kunnen brengen. Hiervoor worden persoonsgebonden subsidies beschikbaar gesteld van maximaal € 800.000,-.
De Vidi-subsidieronde kent negen gebieden waarbinnen een aanvraag kan worden ingediend. Deze gebieden hebben ieder een eigen gebiedsbestuur, dat binnen zijn eigen gebied bepaalt welke aanvragen in haar gebied voor honorering aan verweerder worden voorgedragen.
De aanvraag van eiser is ingediend op het gebied Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Binnen dit gebied zijn voor de subsidieronde 2015 in totaal 131 Vidi-aanvragen ingediend, verdeeld over vier disciplinegroepen. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend in de disciplinegroep Recht & Bestuur. Van de 131 aanvragen behoorden in totaal 36 aanvragen tot de disciplinegroep Recht & Bestuur.
De brochure beschrijft in paragraaf 4.1 hoe de beoordelingsprocedure van de Vidi-aanvragen verloopt. De beoordeling vindt plaats binnen de NWO-wetenschapsgebieden, die werken met breed samengestelde commissies van wetenschappers, die over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen adviseren.
De beoordeling van de subsidieaanvragen vindt plaats in vier fasen:
- referentenrapporten en weerwoord;
- definitieve rangorde en advisering aan het Algemeen Bestuur van NWO.
In paragraaf 4.2 van de brochure zijn de criteria vermeld op basis waarvan de kandidaten en het onderzoeksvoorstel voor een Vidi-subsidie worden beoordeeld, te weten kwaliteit van de onderzoeker (subparagraaf 4.2.1), kwaliteit, innovatief karakter en wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel (subparagraaf 4.2.2) en kennisbenutting (subparagraaf 4.2.3).
De kwaliteit van de onderzoeker wordt beoordeeld aan de hand van:
- passendheid qua profiel in de doelgroep;
- behorend in internationaal perspectief tot de beste 10-20% van zijn/haar populatie;
- wetenschappelijke excellentie blijkend onder meer uit proefschrift, publicaties en/of
andere wetenschappelijke verworvenheden;
- aanstekelijke fascinatie voor onderzoek of technologie;
- aantoonbaar in staat om vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot
- goede nationale en internationale positie;
- in staat om (bege)leiding te geven aan andere onderzoekers en medewerkers.
De kwaliteit, het innovatief karakter en de wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel worden beoordeeld aan de hand van:
- originaliteit van de vraagstelling;
- wetenschappelijk vernieuwende elementen;
- gericht op de opbouw van een nieuwe onderzoekslijn;
- potentie tot baanbrekende bijdragen aan wetenschap;
- doeltreffend qua voorgestelde methode;
- internationaal belang van het voorgestelde onderzoekgebied.
3. De aanvraag van eiser is voorgelegd aan drie referenten, die afzonderlijk van elkaar de aanvraag hebben beoordeeld en een rapport hebben opgesteld. De kwalificaties die de referenten aan de aanvraag hebben gegeven zijn respectievelijk “A+”, “A+” en “A”, wat tot de eindkwalificatie “zeer goed” heeft geleid.
Eiser heeft hierop een weerwoord ingediend.
De aanvraag van eiser, de referentenrapporten en het weerwoord van eiser zijn voorgelegd aan de interviewselectiecommissie, die de aanvragen op een interviewselectievergadering bespreekt en de meest kansrijke kandidaten uitnodigt voor een interview. De commissieleden geven aan de aanvragen een cijfer op de schaal 1 tot 9, waarbij 1 staat voor “excellent” en 9 voor “slecht”.
Ter voorbereiding van de bespreking van een aanvraag op de interviewselectievergadering worden twee commissieleden (preadviseurs) aangewezen die afzonderlijk een preadvies met betrekking tot de aanvraag opstellen. Het preadvies is een vertrekpunt voor de door de commissieleden te voeren discussie over een aanvraag.
Met betrekking tot de aanvraag van eiser is door de twee preadviseurs respectievelijk de score 1,6 en 3,8 gegeven. Dit heeft geleid tot een gewogen genormaliseerde score van 2,2. De aanvraag van eiser heeft op basis van deze score de twaalfde plaats ingenomen op de voorlopige ranking, voorafgaand aan de interviewselectievergadering.
Op de interviewselectievergadering van 16 februari 2016 zijn alle aanvragen – dus ook die van eiser - besproken. Dat leidde ertoe dat aan de aanvraag van eiser een gewogen, genormaliseerde score van 2,3 met de kwalificatie “zeer goed” is gegeven. De aanvraag van eiser is hiermee op de tiende plaats binnen de disciplinegroep Recht & Bestuur komen te staan. Alleen de eerste acht kandidaten zijn uitgenodigd voor het interview.
Eiser is bij e-mail van 19 februari 2016 geïnformeerd dat hij niet uitgenodigd wordt voor een interview.
Na afronding van de gehele beoordelingsprocedure en de vaststelling van de definitieve rangorde per disciplinegroep, zijn de definitieve rangordes van de vier disciplinegroepen op het gebied Maatschappij- en Gedragswetenschappen in elkaar geschoven. De aanvraag van eiser is daarmee op plaats 32 van totaal 131 plaatsen komen te staan.
Het gebiedsbestuur heeft op 26 april 2016 een honoreringsadvies aan verweerder uitgebracht. Daarop heeft verweerder besloten de eerste 14 aanvragen van de eindranking van het gebied Maatschappij- en Gedragswetenschappen toe te wijzen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij dit besluit is als bijlage het eindoordeel in het ten aanzien van eiser uitgebrachte Beoordelingsrapport Vidi verstrekt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften NWO van 31 oktober 2016.
4. Eiser heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
De beoordelingsprocedure is onzorgvuldig verlopen, omdat de procedure van hoor en wederhoor niet zorgvuldig is toegepast. Dit heeft geleid tot een ongunstige score op het hoofdcriterium ‘kwaliteit van de onderzoeker’ en zodoende tot afwijzing van de aanvraag. Het resultaat van de beoordeling is ondeugdelijk gemotiveerd. Uit vergelijking met de motivering bij de beoordeling van andere aanvragen blijkt dat de beoordeling van eiser willekeurig en onduidelijk is. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de beter beoordeelde aanvragen. De beoordeling is voorts onzorgvuldig omdat één van de twee preadviseurs met zijn preadvies de score van de beoordelingscommissie voor eisers onderzoeksvoorstel in een negatieve richting heeft gestuurd.
5. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1246, komt het algemeen bestuur bij het toekennen van een Veni-, Vidi- of Vici-subsidie beleidsvrijheid toe. Het algemeen bestuur heeft tevens beoordelingsvrijheid bij de waardering van de onderzoeksvoorstellen van de individuele aanvragers. Het bestreden besluit moet daarom door de rechter terughoudend worden getoetst. De rechter dient te toetsen of het algemeen bestuur in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen en of dat besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechter mede de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering in zijn oordeel te betrekken. 6. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser ter zitting de beroepsgrond dat verweerder hem ten onrechte geen volledige inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verleend (omdat verweerder namen en passages heeft weggelakt), heeft ingetrokken. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een beoordeling of die beperking van de inzage gerechtvaardigd is geweest.
7. Met betrekking tot de beroepsgrond dat de beoordeling van de aanvraag onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat voorafgaande aan het primaire besluit onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
De aanvraag van eiser is behandeld overeenkomstig de daarvoor geldende procedurevoorschriften. Eiser heeft conform het bepaalde in subparagraaf 4.1.3 van de brochure een weerwoord ingediend op de rapporten van de referenten en zijn weerwoord is samen met zijn aanvraag voorgelegd aan de beoordelingscommissie. Dat eiser na het weerwoord de aanvraag niet meer kon toelichten, is een gevolg van het feit dat eiser niet voor het interview geselecteerd is. Met deze mogelijkheid had eiser reeds bij het indienen van de aanvraag rekening kunnen houden. Hij had alle relevante informatie bij de aanvraag kunnen verstrekken. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om een complete aanvraag in te dienen en daarbij inzichtelijk te maken op welke wijze zijn aanvraag aan de vooraf bekende beoordelingscriteria voldoet. Gelet op de grote beleidsvrijheid die verweerder bij het vaststellen van nadere regels voor subsidieverlening toekomt, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder door het beoordelingstraject niet te voorzien van een inspraakmoment voor de niet voor een interview geselecteerde aanvrager, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten is gegaan.
In de omstandigheid dat eiser voorafgaande aan het primaire besluit geen nadere toelichting heeft kunnen geven ten aanzien van zijn ervaring met het begeleiden van onderzoekers en medewerkers en over het aantal single authored papers dat hij gepubliceerd heeft, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. De toelichting die eiser op de voornoemde punten wilde geven, betreft informatie die eiser reeds bij de aanvraag had kunnen verstrekken. Zo volgt uit subparagraaf 4.2.1 van de brochure dat een aanvrager in zijn aanvraag inzichtelijk dient te maken waarom hij in internationaal perspectief tot de beste10-20% van zijn populatie behoort en in staat is om (bege)leiding te geven aan andere onderzoekers en medewerkers. Ook uit het aanvraagformulier, onderdeel 4E ‘Academic staff supervised’, en de toelichting daarop blijkt duidelijk dat eiser reeds in de aanvraag had kunnen toelichten welke ervaring hij met het begeleiden van onderzoekers en medewerkers heeft opgedaan.
Wat de reden voor het niet hebben van het predicaat cum laude betreft, heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat een toelichting van eiser op dit punt niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. Bovendien geldt ook hiervoor dat niet valt in te zien waarom eiser, nu hij kennelijk meent dat dit wel van doorslaggevend belang had kunnen zijn, dit niet reeds in de aanvraagfase heeft toegelicht.
Gezien het vorenstaande faalt de beroepsgrond.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met de aan de besluitvorming ten grondslag liggende stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag van eiser niet relatief (dat wil zeggen in vergelijking met andere aanvragen) is beoordeeld, maar op eigen merites, en dat op basis van de rangorde is bepaald welke aanvragen, gelet op het beperkt beschikbare subsidiebudget, konden worden gehonoreerd. Verweerder hoefde in het primaire of het bestreden besluit dan ook niet op de beter beoordeelde aanvragen in te gaan. Het betoog van eiser dat een comparatieve motivering ontbreekt, faalt derhalve.
9. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat de vergelijking die eiser met de beoordelingen van de aanvragen van kandidaten 6, 7 en 8 maakt, niet opgaat. Deze kandidaten zijn immers, anders dan eiser, voor een interview uitgenodigd. Zoals in subparagraaf 4.1.4 van de brochure is aangegeven, is het interview een belangrijk onderdeel van de beoordeling en kan dit een herijking van de aanvraag en de score tot gevolg hebben. De uitslag van kandidaten 6, 7 en 8 is mede op grond van hun presentatie in het interview tot stand gekomen en reeds hierom kan hun eindbeoordeling niet met de eindbeoordeling van eiser worden vergeleken. Verweerder heeft de verschillen in de kwalificaties van eiser en kandidaten 6, 7 en 8 voorts nader belicht in paragraaf 5.4 van het verweerschrift in beroep en de bijbehorende bijlage 5. Verweerder heeft hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt dat de eindscore van eiser ten opzichte van de eindscores van de andere kandidaten niet op basis van willekeur tot stand is gekomen.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de beoordelingscommissie in redelijkheid tot haar eindoordeel met betrekking tot de aanvraag van eiser heeft kunnen komen.
De beoordelingscommissie heeft bij de beoordeling van de kwaliteiten van eiser op het hoofdcriterium ‘kwaliteit van de onderzoeker’ in redelijkheid gewicht mogen toekennen aan de informatie die eiser over zijn ervaring met het begeleiden van promovendi (PhD's) heeft verstrekt. Uit subparagraaf 4.2.1 van de brochure volgt immers dat de toets aan dit hoofdcriterium plaatsvindt aan de hand van de aangetoonde ervaring van het onderzoeker met het geven van (bege)leiding aan andere onderzoekers en medewerkers. Bovendien volgt reeds uit het doel van de Vidi-subsidie, omschreven in paragraaf 2 van de brochure, dat een onderzoeker in staat moet zijn om een eigen onderzoeksgroep op te bouwen of uit te breiden. Dat de referenten in hun rapporten met betrekking tot de aanvraag van eiser geen opmerking hierover hebben geplaatst, doet hier niet aan af. De beoordelingscommissie mocht haar oordeel op dit punt vormen op basis van de door eiser zelf bij de aanvraag ingebrachte informatie. De beoordelingscommissie heeft op grond van deze gegevens vastgesteld dat eiser één PhD heeft begeleid en heeft op grond hiervan de ervaring van eiser met het begeleiden van PhD’s in redelijkheid als “beperkt” kunnen kwalificeren.
Ook het oordeel van de beoordelingscommissie dat de publicatielijst van eiser “zeer goed” is en niet “excellent”, acht de rechtbank, gezien de motivering in het beoordelingsrapport en gelet op de publicatiecultuur binnen de disciplinegroep Recht & Bestuur, niet onjuist of kennelijk onredelijk. Hierbij is van belang dat het om een zeer competitieve subsidieronde gaat, waardoor bij de beoordeling van de aanvragen zelfs een zeer klein verschil in de kwalificaties de doorslag kan geven.
De beoordelingscommissie heeft voorts bij de beoordeling van de aanvraag op het tweede hoofdcriterium ‘de kwaliteit, het innovatief karakter en de wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel’ in redelijkheid van belang kunnen achten dat de referenten kanttekeningen hebben gemaakt ten aanzien van eisers onderzoeksvoorstel, alsook dat de hoge eindscores van twee van de drie referenten niet consistent met de door hen gemaakte kanttekeningen zijn. Het weerwoord van eiser heeft de beoordelingscommissie niet op alle gemaakte kanttekeningen overtuigend kunnen achten en er zijn kanttekeningen blijven bestaan met betrekking tot de helderheid van het theoretische kader en de bredere toegevoegde waarde van het onderzoek. De beoordelingscommissie heeft op grond hiervan de toegevoegde waarde van het onderzoek (tot op zekere hoogte) in twijfel kunnen trekken.
Aan de omstandigheid dat de referenten de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel van eiser zeer hoog hebben gewaardeerd, komt niet de door eiser gewenste betekenis toe, reeds omdat de referenten niet het referentiekader van de beoordelingscommissie hebben. De referenten beoordelen immers enkel het onderzoeksvoorstel van eiser, terwijl de beoordelingscommissie alle aanvragen in de betreffende disciplinegroep ziet.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het preadvies van een van de commissieleden het eindoordeel van de beoordelingscommissie in een negatieve richting heeft gestuurd. De aanvraag van eiser is in de interviewselectievergadering besproken en alle commissieleden hebben hun oordeel gevormd op basis van de aanvraag, de referentenrapporten en het weerwoord. Dit heeft geleid tot een unanieme beoordeling en de score 2.3. Eiser is bovendien in de interviewselectievergadering met de score 2.3 twee plaatsen hoger in de voorlopige ranking gekomen, namelijk op plaats tien. Hieruit blijkt dat met betrekking tot de aanvraag van eiser wel degelijk een discussie is gevoerd in de interviewselectievergadering en dat de preadviezen hierin geen doorslaggevende negatieve rol hebben gespeeld. Dat uit het verslag van die vergadering blijkt dat een als zodanig bekend gemaakt ‘betrokken’ commissielid de vergadering heeft verlaten voorafgaande aan de bespreking van eisers aanvraag, om belangenverstrengeling te voorkomen, maakt niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen. Het verslag van de interviewselectievergadering bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit de stemming negatief heeft beïnvloed dan wel dat de overige commissieleden, die allen brede experts zijn, niet in staat zijn geweest om de aanvraag van eiser zorgvuldig te beoordelen.
12. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde stukken en de toelichting in het verweerschrift in bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de procedure ten opzichte van eiser zorgvuldig is verlopen en dat van een ondeugdelijke motivering van het resultaat van de beoordeling geen sprake is. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag van eiser af te wijzen en dit besluit in de beslissing op bezwaar te handhaven.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.