ECLI:NL:RBDHA:2017:10563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
NL17.4213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn met verblijf in Irak en Egypte

In deze zaak gaat het om een staatloze Palestijn die in 1990 in Irak is geboren en daar tot 2006 heeft gewoond. Na zijn vertrek naar Egypte, waar hij samen met zijn familieleden geen verblijfsrecht heeft, heeft hij in 2014 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen omdat hij in het bezit was van een Palestijns paspoort, wat volgens de verweerder betekende dat hij zich naar de Palestijnse gebieden kon begeven. In 2016 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, omdat hij niet naar de Palestijnse gebieden kon terugkeren. De verweerder beschouwde Irak als de gebruikelijke verblijfplaats van eiser en wees de aanvraag af, omdat de problemen die eiser in Irak stelde niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder ten onrechte Irak als gebruikelijke verblijfplaats had aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de gebruikelijke verblijfplaats van een vreemdeling moet worden vastgesteld op basis van waar de vreemdeling het centrum van zijn activiteiten heeft gehad. Eiser had meer dan tien jaar niet in Irak gewoond en had daar geen familie meer. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
staatloos,
v-nummer [v-nummer],
eiser
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder
(gemachtigde: Z. van der Meulen).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.4214, plaatsgevonden op 4 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eiser heeft op 25 juni 2014 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
30 september 2014 is deze aanvraag afgewezen. Met de ongegrondverklaring van het beroep, bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 23 oktober 2014 (AWB 14/22480) en het hoger beroep, bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 juni 2015 (nummer 201408738/1/V2) staat dit besluit in rechte vast.
3. Eiser heeft tijdens zijn eerste asielprocedure verklaard van Palestijnse afkomst te zijn en vanaf zijn geboorte tot zijn zestiende jaar in Irak te hebben gewoond. In september 2006 is eiser vetrokken naar Egypte, waar hij 8 jaar illegaal heeft verbleven. Op 6 juni 2014 is hij uit Egypte vertrokken. De aanvraag van eiser is afgewezen omdat op grond van de door hem overgelegde documenten wordt geconcludeerd dat hij moet worden aangemerkt als burger van de Palestijnse gebieden en hij daarom geacht wordt zich naar de Palestijnse gebieden te begeven.
4. Eiser heeft aan zijn op 17 maart 2016 ingediende opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat door de Dienst Terugkeer en Vertrek is vastgesteld dat terugkeer naar de Palestijnse gebieden niet mogelijk is.
5. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
6. Eiser is [eiser], geboren op [geboortedatum]. Hij is geboren in Irak, is soennitisch moslim en etnisch Arabier. Op 3 september 2006 heeft eiser Irak verlaten.
7. Eiser heeft in 2005 en 2006 problemen ondervonden in Irak. Hij heeft een dreigbrief ontvangen, zijn vader is ontvoerd en er is een poging gedaan om hem te ontvoeren.
8. Eiser heeft verklaard dat hij in Irak gediscrimineerd werd omdat hij soennitisch is en omdat hij Palestijn is.
9. Eiser heeft verklaard dat de Iraakse autoriteiten zijn verblijfsvergunning hebben geannuleerd omdat hij een Palestijn is.
10. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend omdat hij niet kan terugkeren naar de Palestijnse gebieden. Hij heeft een verklaring van de Palestinian Mission to the Netherlands en een deel van zijn dossier van DT&V overgelegd waaruit dit blijkt.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en daarbij Irak als gebruikelijke verblijfplaats / land van herkomst aangemerkt. Verweerder heeft de hiervoor onder a, c en e genoemde elementen geloofwaardig geacht. De onder b en d genoemde elementen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
7. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij heeft aangevoerd wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Het beleid ten aanzien van het vaststellen van het land van herkomst is opgenomen in paragraaf C2/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Hieruit volgt dat indien geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, de IND de vreemdeling aanmerkt als staatloze vreemdeling, waarbij het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aangemerkt wordt als land van herkomst. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:
• de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;
• de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en
• de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.
10. Bij uitspraak van 7 januari 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:3211) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat aan het begrip ‘gebruikelijke verblijfplaats’ een feitelijke invulling moet worden gegeven. Dit betekent dat ter vaststelling van de gebruikelijke verblijfplaats van een vreemdeling dient te worden beoordeeld waar de vreemdeling het centrum van zijn activiteiten (werk, wonen, familie) heeft gehad. Ook betekent dit dat aan de omstandigheid dat een vreemdeling door middel van de toekenning van documenten een band heeft gekregen met een land of gebied op zichzelf nog geen zwaarwegende betekenis hoeft toe te komen.
10. In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Irak dient te worden aangemerkt als de gebruikelijke verblijfplaats van eiser.
12. Eiser heeft onweersproken verklaard dat hij op 3 september 2006 Irak heeft verlaten, waarna hij acht jaar illegaal in Egypte heeft gewoond. Eiser heeft tevens onweersproken verklaard dat zijn moeder en drie thuiswonende zussen in 2007 ook naar Egypte zijn gekomen, dat zijn overige broers en zussen in de Verenigde Arabische Emiraten en in de Verenigde Staten wonen en dat onbekend is of zijn vader nog in leven is en zo ja, waar hij verblijft. Uit eisers verklaringen blijkt voorts dat hij, na zijn vertrek uit Irak in 2006, nimmer naar dat land is teruggekeerd. Eiser is inmiddels meer dan 10 jaar weg uit Irak en er wonen daar geen familieleden meer. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de banden van eiser met Irak slechts zeer gering zijn en dat het centrum van de activiteiten van eiser niet in Irak is gelegen. Dat eiser eerder ongeveer zestien jaar op legale wijze in Irak heeft verbleven, maakt dit niet anders. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Irak de gebruikelijke verblijfplaats van eiser is en de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
13. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 495,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel