ECLI:NL:RBDHA:2017:10443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
17_1434 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van giften aan buitenlandse instellingen in het belastingrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 september 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres in 2013 giften heeft gedaan aan zowel binnenlandse als buitenlandse instellingen die behoren tot een internationale beweging. De binnenlandse instellingen zijn aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI), terwijl de buitenlandse instellingen dat niet zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst de giften aan de buitenlandse instellingen terecht niet in aanmerking heeft genomen voor de aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting, omdat deze instellingen niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor aftrekbaarheid zoals vastgelegd in artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiseres had de giften aan de buitenlandse instellingen in haar aangifte opgenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de giften niet aan de vereisten voldeden, aangezien de buitenlandse instellingen niet als ANBI waren aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het aan de instellingen in het buitenland vrijstond om een ANBI-verzoek in te dienen, wat niet is gebeurd. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd ter zitting ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aanslag die door de Belastingdienst was opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/1434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.057. Daarbij is bij beschikking € 51 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is in september 2011 toegetreden tot de beweging [beweging] ([beweging]).
2. In 2013 heeft eiseres aan [beweging]-instellingen in [plaats] en [plaats] (de binnenlandse instellingen) giften gedaan ten bedrage van in totaal € 1.550. Daarnaast heeft eiseres aan diverse [beweging]-instellingen in het buitenland (de instellingen in het buitenland), waaronder een instelling in België, giften gedaan ten bedrage van in totaal € 6.510.
3. De binnenlandse instellingen zijn aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI). De instellingen in het buitenland zijn in het onderhavige jaar niet aangemerkt als ANBI en vormen ook geen steunstichtingen SBBI. Vanaf 2016 is de instelling in België wel aangewezen als ANBI.
4. In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft eiseres bij het bepalen van haar persoonsgebonden aftrek zowel de giften aan de binnenlandse instellingen als de giften aan de instellingen in het buitenland in aanmerking genomen.
5. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 enkel de giften aan de binnenlandse instellingen in aanmerking genomen. De giften aan de instellingen in het buitenland heeft verweerder niet als aftrekbare giften geaccepteerd.
Geschil
6. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslag terecht de giften aan de instellingen in het buitenland buiten aanmerking heeft gelaten. Het beroep dat eiseres heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel heeft zij ter zitting ingetrokken.
7. Eiseres stelt dat de giften aan de instellingen in het buitenland ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. Deze instellingen waren weliswaar formeel niet aangemerkt als ANBI, maar materieel zijn het dezelfde instellingen met dezelfde regels en dezelfde centrale aansturing als de binnenlandse instellingen. Eiseres heeft verzocht om de aftrek uit coulance toch toe te staan.
8. Verweerder stelt dat de giften aan de instellingen in het buitenland terecht niet in aftrek zijn toegelaten aangezien deze instellingen niet als ANBI waren aangewezen.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Onder giften wordt conform artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001 verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Andere giften zijn ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB 2001 de giften aan instellingen of aan steunstichtingen SBBI. Onder instellingen wordt ingevolge artikel 6.33, onderdeel b, van de Wet IB 2001 verstaan: ANBI.
10. Op grond van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient een ANBI door de inspecteur (in voorkomende gevallen door de minister van financiën) als zodanig zijn aangemerkt. Daartoe dient betreffende instelling een verzoek (het ANBI-verzoek) te doen waarop wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking (de ANBI-beschikking).
11. De rechtbank stelt vast dat de giften die eiseres gedaan heeft aan de instellingen in het buitenland niet voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt aan de aftrekbaarheid van giften in de zin van artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001. De giften zijn namelijk niet gedaan aan instellingen die zijn aangemerkt als ANBI of aan steunstichtingen SBBI. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de giften aan de instellingen in het buitenland dan ook terecht niet in aanmerking genomen. Dat de instelling in België vanaf 2016 als ANBI is aangemerkt kan niet tot een ander oordeel leiden nu de giften die verweerder niet in aftrek heeft toegelaten, zijn gedaan in het jaar 2013.
12. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om coulance merkt de rechtbank op dat zij niet bevoegd is om op die grond af te wijken van de wet. De rechter moet ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen recht spreken volgens de wet en mag de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen niet beoordelen behoudens voor zover die bepalingen in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dergelijke strijd is gesteld nog gebleken. Voorts is de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule voorbehouden aan de Minister van Financiën.
13. De door eiseres gestelde omstandigheid dat de instellingen in het buitenland niet materieel verschillen van de binnenlandse instellingen doet aan het voorgaande niet af. Het stond de instellingen in het buitenland vrij om, net als de binnenlandse instellingen, een ANBI-verzoek te doen. Dat dit niet is gebeurd kan verweerder niet worden tegengeworpen.
14. Eiseres heeft nog aangevoerd dat instellingen in het buitenland niet snel geneigd zijn een ANBI-verzoek te doen, omdat giften vanuit Nederland naar deze instellingen niet vaak voor komen. Voor zover eiseres met deze constatering bedoeld heeft te stellen dat ongelijke gevallen ten onrechte gelijk worden behandeld overweegt de rechtbank als volgt. Op fiscaal gebied komt aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te behandelen. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is (vgl. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206).
15. Ten aanzien van het ANBI-verzoek en de daaropvolgende ANBI-beschikking is in de wetgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 306, nr. 16, blz. 8-9) het volgen opgenomen:
‘De wijziging van artikel 6.33 Wet IB 2001 komt erop neer dat naast giften aan in Nederland gevestigde algemeen nut beogende instellingen ook giften aan een in een lidstaat van de Europese Unie en bij ministeriële regeling aangewezen andere Mogendheden gevestigde instellingen voor de giftenaftrek in aanmerking kunnen komen. Hierdoor wordt invulling gegeven aan de wens iedere gift aan een algemeen nut beogende instelling gelijk te behandelen, ongeacht de vestigingsplaats van de instelling. De voorgestelde vormgeving van artikel 6.33, die uitgaat van een aanwijzing bij voor bezwaar vatbare beschikking, heeft tot gevolg dat de handhaafbaarheid van de controle op buitenlandse instellingen zo goed mogelijk wordt gewaarborgd.’
Voor deze systematiek is derhalve gekozen om de regeling uitvoerbaar te houden zonder dat onderscheid gemaakt wordt op basis van het land van vestiging van een instelling. Deze keuze is naar het oordeel van de rechtbank niet van redelijke grond ontbloot.
16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.