Uitspraak
Beschikking op het op 7 september 2015 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 6 november 2015, met bijlage, van de zijde van de IND;
- de brief d.d. 8 maart 2016, met bijlagen, van de zijde van de IND;
- de brieven d.d. 11 juli 2016 en 28 november 2016 van de officier van justitie;
- de brief d.d. 5 mei 2017, met bijlage, van de zijde van verzoekster.
- de brief d.d. 19 mei 2017, met bijlage, van de zijde van verzoekster;
- de brief van verzoekster met bijlage van 10 augustus 2017;
- de brief van de IND van 29 augustus 2017.
Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
Feiten
- [vader van de minderjarige] (hierna: [vader van de minderjarige] ), geboren in [geboorteplaats] , Ghana, op [geboortedatum] verkreeg op 6 april 1995 door naturalisatie bij Koninklijk Besluit de Nederlandse nationaliteit.
- Volgens een
- De juridische afstammingsrelatie tussen [vader van de minderjarige] en [minderjarige] bestaat daarom in ieder geval sinds 28 januari 2008, de datum van de erkenning.
- Medio oktober 2010 is [minderjarige] in de basisregistratie personen (brp) geregistreerd als zoon van [vader van de minderjarige] met als ingangsdatum voor de juridische afstamming 4 oktober 2000, de geboortedatum van [minderjarige] .
- Naar aanleiding van het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] heeft de IND de gemeente Amsterdam er op geattendeerd dat wat de IND betreft de ingangsdatum van de juridische afstammingsband berust op een misslag, nu deze band volgens de IND pas bij de erkenning, dus op 28 januari 2008, tot stand is gekomen. Bij brief van 10 december 2015 heeft de gemeente Amsterdam [vader van de minderjarige] geïnformeerd dat de ingangsdatum van de juridische afstammingsband met [minderjarige] in de brp is veranderd in 28 januari 2008.
- Op 28 juni 2013 heeft [verzoekster] bij de Nederlandse ambassade te [geboorteplaats] , Ghana, op grond van artikel 6 lid 1 onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een optieverklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap voor [minderjarige] afgelegd.
- De Nederlandse ambassade heeft bij beschikking van 14 oktober 2013 geweigerd de optieverklaring te bevestigen.
- Het bezwaar tegen deze beslissing is bij besluit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 september 2014 ongegrond verklaard.
- Het beroep tegen dit besluit is bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2015 ongegrond verklaard.
- Uit een rapport van DNA-onderzoek van 22 november 2016 blijkt dat [vader van de minderjarige] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige] .
Beoordeling
- [vader van de minderjarige] als vader op de geboorteakte staat;
- hij [minderjarige] heeft verzorgd en onderhouden;
- verzoekster [vader van de minderjarige] aanwijst als vader van [minderjarige] , en
- uit DNA-onderzoek blijkt dat [vader van de minderjarige] de biologische vader is van [minderjarige] ,
Niet ter discussie staat dat de erkenning van [minderjarige] door [vader van de minderjarige] die op 28 januari 2008 in Ghana heeft plaatsgevonden, in Nederland wordt erkend. Ingevolge het ten tijde van deze erkenning geldende recht leidde deze erkenning niet van rechtswege tot de verkrijging van het Nederlanderschap door [minderjarige] .
“Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt het Nederlanderschap door een bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap