ECLI:NL:RBDHA:2017:10090
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse vreemdeling op basis van ongeloofwaardig asielrelaas
Op 5 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraakse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij uitzetting. De vreemdeling, geboren in Bagdad in 1973, had zijn aanvraag onderbouwd met claims van ontvoering en geweld door sjiitische milities, maar de rechtbank oordeelde dat essentiële onderdelen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims, en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat hij in Irak een reëel risico liep op vervolging of ernstige schade. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat soennieten in Bagdad niet systematisch worden blootgesteld aan onmenselijke behandelingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.