ECLI:NL:RBDHA:2016:9821
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod van terugkeer naar Sint Maarten en verzoek om in vrijheidstelling in Nederland van een gedetineerde
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die op Sint Maarten was veroordeeld tot gevangenisstraf, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die in Nederland gedetineerd was, vorderde een verbod om teruggebracht te worden naar Sint Maarten, waar hij vreesde voor zijn leven. Hij stelde dat er een reële dreiging bestond dat hij na zijn vrijlating op Sint Maarten geliquideerd zou worden, mede gezien zijn betrokkenheid bij criminele activiteiten en de recente liquidaties van familieleden. De Staat voerde verweer en stelde dat de eiser op basis van de Onderlinge Regeling (ORD 2) tijdelijk in Nederland verbleef en dat er geen acute levensbedreiging was aangetoond.
De voorzieningenrechter overwoog dat de eiser zich in Nederland bevond op basis van de ORD 2, die voorziet in tijdelijke overplaatsing van gedetineerden om veiligheidsredenen. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren, omdat de dreiging niet specifiek genoeg was en de veiligheidssituatie voldoende inzichtelijk was gemaakt door de Staat. De eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de lokale autoriteiten voor de veiligheid van gedetineerden in hun rechtsgebied.