ECLI:NL:RBDHA:2016:9763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
VK-16/16754 en 16/16755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Georgische asielzoeker, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 11 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Litouwen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen nog van toepassing is, gezien de zorgen van de eiser over de behandeling van asielzoekers in Litouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Litouwse autoriteiten op 20 juli 2016 akkoord zijn gegaan met het overnameverzoek van de staatssecretaris en dat er geen belemmeringen zijn voor de overdracht van de eiser aan Litouwen. De eiser voerde aan dat er risico's zijn op indirect refoulement, maar de rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangehaalde rapporten niet voldoende bewijs leveren voor deze claim. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Litouwen de asielaanvraag van de eiser in behandeling zal nemen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de rechten van de eiser in Litouwen niet gewaarborgd zijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel binnen het Dublin-systeem en de verantwoordelijkheden van lidstaten in de behandeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/16754 (beroep) en AWB 16/16755 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 16 augustus in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. B.J. Manspeaker,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiser is ter zitting verschenen. Zijn gemachtigde is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Georgische nationaliteit. Op 11 mei 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Uit EU-VIS is gebleken dat de Litouwse autoriteiten hem een visum hebben verstrekt. De Litouwse autoriteiten zijn op 20 juli 2016 akkoord gegaan met het overnameverzoek van verweerder. Om die reden is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen belemmeringen bestaan voor overdracht aan Litouwen.
3. Eiser heeft in beroep betoogd dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op (een deel van) het rapport van US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2015 – Lithuania’, van 13 april 2016 (het USDOS-rapport). Daaruit blijkt volgens eiser dat de Litouwse autoriteiten asielzoekers uit veilige landen van herkomst of doorreis, beleidsmatig zonder inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag terugsturen naar het land van herkomst. Het is niet duidelijk of tegen de toepassing van dit beleid in de praktijk effectieve rechtsbescherming bestaat. Nu verweerder niet beschikt over informatie waaruit kan worden afgeleid welke landen door Litouwen worden aangemerkt als veilig, bestaat een indirect risico op refoulement. Verweerder dient naar deze situatie nader onderzoek te doen en kan eiser niet zonder meer overdragen aan Litouwen, aldus eiser. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6134.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het geschil beperkt zich tot de vraag of ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Litouwen niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet jegens hem.
5. Het deel van het USDOS-rapport waarnaar eiser verwijst, luidt als volgt:
‘Safe Country of Origin/Transit: As a matter of policy, authorities barred asylum seekers coming from ‘safe’ countries of transit and returned them to such countries without reviewing the substantive merits of their applications. The government’s participation in the EU’s effort to address high levels of migration into Europe was an exception to this policy.’
6. De rechtbank deelt de conclusies die eiser aan deze passage verbindt niet. Uit deze passage valt niet af te leiden dat een risico op indirect refoulement bestaat bij overdracht aan Litouwen. De omstandigheid dat de Litouwse autoriteiten beleidsmatig de asielprocedures van vreemdelingen afkomstig uit door hen aangemerkte veilige landen van doorreis verkort afdoen, is niet zonder meer in strijd met de bepalingen van internationale verdragen, de Verordening EU 604/2013 (de Dublinverordening) of Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Daarnaast is in het geheel niet gebleken dat tegen een dergelijke afdoening geen effectief rechtsmiddel zou openstaan in Litouwen.
7. Daar komt bij dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat voormelde passage van toepassing is op eiser. De Litouwse autoriteiten hebben immers met het akkoord van 20 juli 2016 expliciet gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen conform artikel 2 van de Dublinverordening. Bovendien blijkt uit eisers verklaringen tijdens het gehoor dat hij van 2003 tot aan zijn vertrek op 4 mei 2016 in [woonplaats] woonachtig was en in het bezit was van een permanente verblijfsvergunning voor Oekraïne. Eiser is met gebruikmaking van het aan hem verleende visum met een rechtstreekse vlucht van [woonplaats] naar Vilnius gereisd. Eiser heeft aldus bij zijn reis naar Litouwen geen gebruik gemaakt van een ‘doorreisland’ noch is hij Litouwen illegaal ingereisd. Ook om die reden kan niet worden gevolgd dat de passage in het USDOS-rapport op hem van toepassing is.
8. Gelet op het voorgaande kon verweerder zonder nader onderzoek onverminderd uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. 16/16754:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. 16/16755:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.Y.M. van Deijck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.