ECLI:NL:RBDHA:2016:9762
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling op grond van niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Afghaanse vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Eiser, afkomstig uit Kandahar, had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren in het verleden afgewezen. De rechtbank heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had weliswaar een gewaarmerkt duplicaat van zijn taskera en een verklaring van wijkoudsten overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt, omdat de authenticiteit ervan niet kon worden vastgesteld. Bovendien was de identiteit van eiser niet in geschil, en had hij in eerdere procedures al soortgelijke documenten overgelegd.
De rechtbank overwoog verder dat de stellingen van eiser over de verslechterde veiligheidssituatie voor de Farsi Wan in Kandahar onvoldoende onderbouwd waren. Eiser had geen specifieke informatie gepresenteerd die aantoonde dat hij of zijn bevolkingsgroep een doelwit van geweld was. De rechtbank concludeerde dat de asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was en dat hij niet had aangetoond dat er bij terugkeer naar Afghanistan een schending van artikel 3 van het EVRM dreigde. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.