ECLI:NL:RBDHA:2016:9727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/513612 / KG ZA 16-795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door coniferenhaag en privacykwesties in burengeschil

In deze zaak, die zich afspeelt in een burengeschil, vordert eiser dat gedaagde de hoogte van de coniferenhaag terugbrengt naar 2.50 meter, omdat deze hinder veroorzaakt door het onthouden van licht en lucht. Eiser stelt dat de coniferenhaag, die op dat moment vier meter hoog is, zijn tuin en woning in het donker legt. Daarnaast vordert eiser de verwijdering van een camera die gedaagde in haar tuin heeft geplaatst, omdat deze volgens eiser zijn privacy schendt. Gedaagde voert verweer en stelt dat de coniferenhaag altijd een hoogte van ten minste drie meter heeft gehad en dat zij de haag regelmatig laat snoeien. De voorzieningenrechter oordeelt dat de coniferenhaag inderdaad onrechtmatige hinder toebrengt aan eiser en veroordeelt gedaagde om de haag te snoeien tot een hoogte van 2.50 meter. De vordering tot verwijdering van de camera wordt afgewezen, omdat eiser geen spoedeisend belang heeft aangetoond. De kosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/513612 / KG ZA 16-795
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.P. Koerselman te Zoetermeer.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [eiser] overgelegde aanvullende producties;
- de door [gedaagde] overgelegde producties;
- de op 27 juli 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [gedaagde] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] woont aan het [adres 1] en [gedaagde] woont aan het [adres 2]. De tuinen van partijen grenzen aan elkaar.
2.2.
Tussen partijen is een geschil gerezen in verband met over en weer gestelde overlast die zij van elkaar ondervinden. In dat kader hebben partijen met behulp van Buurtbemiddeling [plaats] op 24 juni 2009 afspraken gemaakt.
2.3.
Op de erfgrens van de achtertuinen van partijen bevindt zich over de volledige lengte een houten schutting met een lengte van 7 meter. Deze schutting is 2 meter hoog. Op 6 maart 2010 heeft [gedaagde] op een afstand van meer dan 50 centimeter van de erfgrens coniferen geplaatst. Ten tijde van het plaatsen van de coniferen waren deze 3 meter hoog.
2.4.
[eiser] heeft in 2011, tezamen met drie buurtbewoners, tegen [gedaagde] een kort geding procedure aangespannen bij deze rechtbank. In die procedure hebben zij onder meer gevorderd [gedaagde] te veroordelen zich te onthouden van het produceren van enige vorm van geluidsoverlast, onder meer veroorzaakt door het met geopend raam en/of geopende tuindeur afspelen van luide muziek, het slaan met ramen en/of deuren tussen 22.00 en 8.00 uur, de in de tuin van [gedaagde] geplaatste windgongen te verwijderen en verwijderd te houden, geen contact meer te zoeken met [eiser] en de betreffende buurtbewoners in welke vorm dan ook, de rij coniferen langs de schutting van [eiser] op een lengte van maximaal twee meter te houden en te gedogen dat [eiser], zonder voorafgaande toestemming van [gedaagde], overhangende takken snoeit. In reconventie heeft [gedaagde] in die procedure onder meer gevorderd (onder andere) [eiser] te veroordelen om zich te houden aan de bij buurtbemiddeling gemaakte afspraken, bedoeld onder 2.2. [gedaagde] heeft voorts gevorderd (onder andere) [eiser] te veroordelen tot verwijdering van de aan de gevel van zijn schuur gemonteerde camera, zich te onthouden van elke vorm van inbreuk op het aan [gedaagde] toekomende recht op privacy, in het bijzonder door camerabeelden, alsmede om (onder andere) [eiser] te veroordelen om zich in de toekomst te onthouden van verspreiding van lasterlijke taal over [gedaagde] aan derden dan wel derden aan te zetten tot acties die [gedaagde] kunnen schaden.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 9 juni 2011 de over en weer ingestelde vorderingen afgewezen, met uitzondering van de door [eiser] gevorderde verwijdering van de windgongen. Ten aanzien van de vordering om de coniferen op een lengte van maximaal 2 meter te houden overwoog de voorzieningenrechter als volgt:
“3.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de coniferen binnen de daarvoor geldende afstand van de erfgrens zijn geplant en in dat verband niet verwijderd hoeven te worden. Door [eiser] (…) is weliswaar gesteld dat de coniferen licht wegnemen, maar dit is door [gedaagde] betwist. Vervolgens is door [eiser] (…) dit standpunt niet verder toegelicht of onderbouwd. Bovendien is ter zitting verklaard dat het bezwaar zich richt tegen de overhangende takken. Het is dan ook niet aannemelijk geworden, dat in dit verband sprake is van een onrechtmatige situatie. De dienaangaande ingestelde vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
Voor wat betreft de vordering tot het snoeien van de overhangende takken kan worden verwezen naar artikel 5:44 Burgerlijk Wetboek. Het is [eiser] (…) toegestaan om overhangende takken van de coniferen zelf te verwijderen, nadat zij [gedaagde] daartoe tevergeefs (schriftelijk) hebben aangemaand. Nu de wet een duidelijke regeling geeft voor het wegsnijden van overhangende takken, hebben [eiser] (…) geen belang bij deze vordering, zodat deze zal worden afgewezen.”
Ten aanzien van de door [gedaagde] gevorderde verwijdering van de camera in de tuin van [eiser] overwoog de voorzieningenrechter als volgt:
“3.10. De met betrekking tot de camera ingestelde vorderingen kunnen onbesproken blijven. Ter zitting is immers vast komen te staan, dat deze camera geen beelden en/of geluiden registreert en enkel is opgehangen ter voorkoming van een inbraak.”
2.6.
Nadien is er tussen partijen uitvoerig gecorrespondeerd over het snoeien van de takken van de coniferen.
2.7.
[gedaagde] heeft op 23 oktober 2011 een camera in haar tuin geplaatst aan de dakgoot van haar woning op een hoogte van ongeveer 6 meter.
2.8.
De coniferen zijn de afgelopen periode in de maanden mei en september steeds gesnoeid door de heer [A], die hovenier is en een vriend van [gedaagde].
2.9.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft de door [eiser] ingeschakelde rechtsbijstandsverzekeraar [gedaagde] bericht dat [gedaagde] onrechtmatige hinder toebrengt aan [eiser] door hem te onthouden van licht en zon door de coniferenhaag. Bij brief van 25 april 2016 heeft de advocaat van [gedaagde] betwist dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Bij brief van 28 april 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] [gedaagde] vervolgens bericht dat er wel degelijk sprake is van ernstig verminderende lichtinval door de inmiddels vier meter hoge coniferenhaag. Gevorderd wordt de door [gedaagde] geplaatste camera te verwijderen, aangezien [gedaagde] hiermee de privacy van [eiser] schendt, nu de camera op het perceel van [eiser] is gericht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
1) [gedaagde] te veroordelen de coniferenhaag te snoeien tot een maximale hoogte van twee meter en deze op die hoogte te houden, gemeten vanaf de straatzijde waar de tuinen van partijen aan elkaar grenzen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2) [gedaagde] te veroordelen om de camera in haar tuin te verwijderen en verwijderd te houden, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
De coniferenhaag groeit steeds hoger en torent op dit moment hoog uit boven alle andere hagen en schuttingen in de buurt. De coniferenhaag is op dit moment vier meter hoog en vormt een donkere muur, die niet alleen de tuin, maar ook de woonkamer van [eiser] in het donker legt. Zolang de coniferenhaag een hoogte heeft die uitstijgt boven de twee meter, is sprake van onrechtmatige hinder. De tuinen van partijen zijn smal, waardoor de hoogte van de coniferenhaag relatief extra veel licht en zonlicht wegneemt. Daarbij komt dat [gedaagde] haar eerdere toezegging de coniferenhaag niet hoger dan ongeveer 2.35 meter te laten groeien niet nakomt.
De door [gedaagde] geïnstalleerde camera registreert of [eiser] vanuit zijn tuin zijtakken van de coniferenhaag zou afknippen. [gedaagde] dreigt de beelden te bekijken zodra zij merkt dat een takje is afgeknipt. De camera laat onmiddellijk een rood lampje oplichten als iemand in zijn tuin beweegt. Aannemelijk is daarom dat de camera niet uitsluitend is gericht op de haag vanuit de kant van de tuin van [gedaagde]. Aldus is sprake van inbreuk op de privacy van [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het niet geoorloofd een boom of een heg te hebben op een afstand van minder dan twee meter van het erf van een ander, tenzij ingevolge een plaatselijke verordening een kleinere afstand is toegelaten. Niet ter discussie staat dat zich die laatste situatie hier voordoet. Indien coniferen worden geplaatst in de buurt van de scheidsmuur maar wel op een toegestane afstand, dient beoordeeld te worden of er sprake is van hinder. Het is op basis van art. 5:37 BW een eigenaar van een erf niet toegestaan aan een eigenaar van een ander erf hinder toe te brengen door, onder meer, het onthouden van licht of lucht.
4.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de coniferenhaag zodanig hoog is, dat hem op onrechtmatige wijze hinder wordt toegebracht. De voorzieningenrechter stelt in dat kader voorop dat naar vaste jurisprudentie beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden.
4.3.
[gedaagde] heeft betoogd dat de coniferenhaag altijd een hoogte van tenminste drie meter heeft gehad en dat zij de haag twee maal per jaar laat snoeien, steeds in het laatste weekend van de maanden mei en september. [gedaagde] stelt dat zij de diverse incidenten die tussen partijen hebben plaatsgevonden als zeer intimiderend, beangstigend en zelfs bedreigend heeft ervaren. Zij is op onverwachte momenten in haar tuin door [eiser] met emmers met water bekogeld, er is in haar gezicht gespuugd en een schuttingdeel en een regenpijp zijn met grof geweld vernield. Volgens [gedaagde] stond er steeds weer een nieuwe emmer met water klaar om te gooien en een trap naast de schutting om te roepen, bij haar in de tuin te kijken en water te kunnen gooien. Dit alles heeft volgens [gedaagde] een zodanige impact op haar gehad, dat zij daarvoor medische en geestelijke hulp heeft gezocht. [gedaagde] voelt zich veilig en beschermd achter de coniferenhaag en heeft er daarom belang bij dat deze zijn huidige hoogte behoudt.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de coniferenhaag het zonlicht in de tuin en woning van [eiser] tegenhoudt. Zij hebben ter onderbouwing van hun standpunten beiden diverse foto’s in het geding gebracht. Ter terechtzitting is echter gebleken dat de hinder niet zozeer is gelegen in het gebrek aan zonlicht, maar meer in het feit dat [eiser] vanuit zijn woning naar eigen zeggen van opzij tegen een donkere muur aankijkt. De huizen en tuinen zijn relatief smal, zodat dit er volgens [eiser] toe leidt dat het lijkt alsof je je in een tunnel bevindt. Gelet op de door partijen in het geding gebrachte foto’s en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, acht de voorzieningenrechter dit standpunt van [eiser] aannemelijk. Uit de diverse in het geding gebracht foto’s volgt immers dat de coniferenhaag een flink stuk boven de schutting uitsteekt en in zoverre het uitzicht van [eiser], indien hij naar buiten kijkt maar ook vanuit zijn tuin gezien, op zodanige wijze belemmert dat [eiser] daarvan op onrechtmatige wijze hinder ondervindt. Voorts is aannemelijk dat dit de lichtinval in de woning belemmert en een donker effect in de woonkamer veroorzaakt. Van belang is voorts dat niet is gebleken dat er de afgelopen jaren nog sprake is geweest van de door [gedaagde] genoemde incidenten, zodat dit geen aanleiding vormt om de coniferenhaag op de huidige hoogte te laten. Vaststaat dat de haag sinds enkele jaren een hoogte van nagenoeg drie meter heeft. [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat hij zich kan vinden in een haaghoogte van 2.50 meter, hetgeen de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden redelijk voorkomt, te meer nu bij een dergelijke hoogte de door [gedaagde] gewenste veiligheid en het door haar vanuit preventief opzicht gestelde belang bij behoud van een hoge coniferenhaag naar het oordeel van de voorzieningenrechter afdoende wordt gewaarborgd. Dit brengt met zich dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de hoogte van de coniferenhaag terug te brengen tot 2.50 meter.
4.5.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan. Daarbij is van belang dat de onderhavige vordering betrekking heeft op groeiend materiaal. Hoewel van [gedaagde] verwacht mag worden dat zij er voor zorgdraagt dat de coniferenhaag niet hoger wordt dan 2.50 meter, betekent een zeer geringe overschrijding van die hoogte, bijvoorbeeld van enkele centimeters of ten gevolge van een uitstekende tak, niet dat zij per direct dwangsommen verbeurt. Dit gaat de voorzieningenrechter in de gegeven situatie te ver en partijen dienen daarmee rekening te houden. Daar staat tegenover dat [gedaagde] wel rekening moet houden met de verwachte groei van de coniferenhaag op het moment dat deze wordt gesnoeid. [gedaagde] heeft met betrekking tot de gevorderde dwangsom nog aangegeven dat oplegging daarvan zal leiden tot een voor haar psychisch onhoudbare situatie. Voor zover [gedaagde] er voor zorgdraagt dat de coniferenhaag niet boven de 2.50 meter uitgroeit heeft zij echter niet te vrezen dat de dwangsommen daadwerkelijk worden verbeurd.
4.6.
Ten aanzien van de door de door [eiser] gevorderde verwijdering van de camera die zich bevindt in de tuin van [gedaagde] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat deze camera al in 2011 ter plaatse is bevestigd. Nu de camera daar al vijf jaar hangt, valt niet in te zien dat [eiser] thans een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde verwijdering daarvan. Reeds op die grond komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij komt dat de advocaat van [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat zij ook zelf heeft geconstateerd dat de camera niet op de tuin van [eiser] is gericht.
4.7.
Nu partijen over en weer in het (on-)gelijk zijn gesteld, zullen de kosten worden gecompenseerd, als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de coniferenhaag die op haar perceel binnen twee meter van de grens van het perceel van [eiser] staat, binnen twee weken na de betekening van dit vonnis te (doen) snoeien tot een maximale hoogte van 2.50 meter en deze op die hoogte te houden, gemeten vanaf de straatzijde waar de tuinen van partijen aan grenzen;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,--;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.
hf