ECLI:NL:RBDHA:2016:9645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de kinderopvangtoeslag en de bewijspositie van de eiseres

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder die kinderopvangtoeslag (KOT) heeft aangevraagd, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om de KOT voor het jaar 2010 te herzien. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende bewijs had geleverd dat zij recht had op een hogere KOT dan was vastgesteld. Eiseres had overeenkomsten overgelegd die voldeden aan de wettelijke eisen en had aangetoond dat zij de kosten voor de kinderopvang had gemaakt. De rechtbank nam daarbij in overweging dat er een lange tijdsduur was tussen de besluiten van de Belastingdienst, wat de bewijspositie van eiseres had geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en herstelde de KOT, waarbij rekening werd gehouden met de opvang via het gastouderbureau. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496 en moest het griffierecht van € 46 aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 11 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 13 januari 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 8 februari 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en drs. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft in het toeslagjaar 2010 voor de kinderopvang gebruik gemaakt van de diensten van, voor zover hier van belang, het kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] (het kinderdagverblijf) en het gastouderbureau [gastouderbureau] (het gastouderbureau).
2. Verweerder heeft bij besluit 4 december 2009 aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag (KOT) 2010 van € 23.576 toegekend.
3. Bij besluit van 13 februari 2010 is het voorschot KOT 2010 herzien naar € 26.257.
4. Verweerder heeft bij besluit van 9 mei 2014 de definitieve berekening KOT 2010 vastgesteld op € 11.878. Verweerder heeft alleen kinderopvangtoeslag toegekend voor de opvang bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] .
5. Bij brief van 1 september 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het onder 4 vermelde besluit. In haar brief vermeldt eiseres dat zij nogmaals bezwaar maakt omdat een eerste bezwaarschrift niet bij verweerder is aangekomen. Als bijlagen heeft eiseres, voor zover hier van belang, jaaroverzichten 2010 van het gastouderbureau overgelegd ter zake van de opvang van haar kinderen [kind 1] en [kind 2] (de kinderen). In reactie daarop heeft verweerder bij brief 1 oktober 2014 aan eiseres verzocht om de volgende stukken te overleggen: een verzendbewijs waaruit blijkt dat zij tijdig een eerder bezwaarschrift ter post heeft afgegeven; betaalbewijzen waaruit alle gemaakte kosten voor gastouderopvang van de kinderen voor het jaar 2010 conform de jaaropgaven blijken; en ondertekende overeenkomsten tussen eiseres en het gastouderbureau ter zake van de opvang van de kinderen.
6. In reactie op het onder 5 vermelde verzoek van verweerder heeft eiseres op
16 oktober 2014 voor wat betreft de opvang door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau] een door beide partijen op 29 augustus 2010 ondertekende overeenkomst tussen vraagouder (eiseres) en het gastouderbureau overgelegd alsmede een niet ondertekende overeenkomst van opdracht tussen vraagouder (eiseres) en gastouder. Voorts heeft eiseres afschriften van bankafschriften overgelegd.
7. Bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2014 is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
8. In reactie op de beslissing op bezwaar heeft eiseres bij brief, zonder dagtekening, en ontvangen bij verweerder op 11 november 2014, vermeld dat zij het zeer teleurstellend vindt dat het bezwaar is afgewezen op formele gronden. Eiseres wijst erop dat zij naar aanleiding van de definitieve berekening KOT 2010 telefonisch contact heeft opgenomen met een medewerker bij de Belastingdienst/Toeslagen; dat in dat gesprek haar bezwaar aan de orde is geweest, dat de medewerker daarop heeft gesteld dat dit bezwaar niet was ontvangen en dat zij toen heeft afgesproken het bezwaar nogmaals in te sturen. Als bijlagen heeft eiseres onder meer de volgende stukken overgelegd: een jaaropgave 2010 van het kinderdagverblijf alsmede de onder 5 vermelde jaaroverzichten van het gastouderbureau en de onder 6 vermelde afschriften van bankafschriften.
9. In reactie op de onder 8 vermelde brief heeft verweerder bij brief van 2 april 2015 aan eiseres bericht dat haar brief ter behandeling is doorgezonden naar de rechtbank Den Haag.
10. Bij brief van 29 juli 2015 heeft mr. J.S. Jordan van sidiusadvocaten, die eiseres op haar verzoek bijstaat, verzocht om de definitieve berekening KOT 2010 te herzien.
11. Bij besluit van 1 september 2015 heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat in het verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangedragen.
12. Bij brief van 10 september 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek (het bezwaar). In het bezwaar verzoekt eiseres om haar te horen alvorens op het bezwaar wordt beslist. Bij een nadere brief van 23 december 2015 heeft eiseres onder meer een aantal nog niet eerder overgelegde afschriften van bankafschriften overgelegd, alsmede kwitanties van het kinderdagverblijf en de gastouder ter zake van contante betalingen.
13. Op 13 januari 2016 heeft verweerder twee besluiten genomen. In het besluit met kenmerk BEZ HER BT12 (besluit 1) wordt (nogmaals) het verzoek om herziening afgewezen en wordt inhoudelijk op de onder 12 vermelde nadere stukken ingegaan. In het besluit met kenmerk BOB KO BT12 (de beslissing op bezwaar) wordt het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangedragen.
14. In de beroepsfase heeft verweerder het besluit 1 ingetrokken.
Geschil15. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
Beoordeling van het geschil
16. Artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden herziet in het voordeel van de belanghebbende. Er kan worden herzien indien komt vast te staan dat er een te laag bedrag aan tegemoetkoming is vastgesteld.
17. Voor een herziening in hiervoor vermelde zin is niet vereist dat er sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre heeft verweerder het bezwaar op een onjuiste grondslag beoordeeld. Verweerder had dienen te beoordelen in hoeverre de definitief vastgestelde toeslag te laag is vastgesteld. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten zodat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Voorts is eiseres ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Het beroep is derhalve in zoverre reeds gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank heeft vervolgens bezien of toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb mogelijk is.
18. Op grond van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, letter b, van de Wet kinderopvang (de Wko) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien sprake is van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Ingevolge het bepaalde in artikel 52 van de Wko dient tussen het gastouderbureau en de ouder een overeenkomst te zijn gesloten die voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen. In artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling Wko is bepaald dat die schriftelijke overeenkomst moet vermelden de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar evenals de duur van de overeenkomst.
19. Uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling (Awir), gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten (zie ABRvS 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833). Voorts moet naar het oordeel van de rechtbank de term “te betalen kosten”, zoals opgenomen in artikel 5 van de Wko, worden opgevat als: “daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast”. De kinderopvangtoeslag is immers een tegemoetkoming in de kosten. Dat betekent dat een deel van de kosten door de belanghebbende zelf moet worden gedragen (de eigen bijdrage). Het is de verantwoordelijkheid van eiseres, als ontvanger van de kindertoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden (zie ABRvS
29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5927).
20. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op KOT over het jaar 2010 voor de opvang door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau] en dat het bedrag aan KOT derhalve te laag is vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door eiseres overgelegde onder 6 vermelde overeenkomsten in samenhang met elkaar voldoen aan de onder 18 vermelde voorwaarden en dat eiseres de opvang via het gastouderbureau op basis van een schriftelijke overeenkomst aannemelijk heeft gemaakt. Voorts heeft eiseres aan de hand van de door haar overgelegde afschriften van de bankafschriften aangetoond dat ze, naast de op de afschriften vermelde overschrijvingen aan het gastouderbureau en de gastouder, over de contanten kon beschikken voor de op de kwitanties vermelde contante betalingen en heeft eiseres ter zitting voldoende duidelijkheid verschaft omtrent haar gebruik van de bankrekening op naam van haar zus [C] en de daarmee verrichte betalingen ten behoeve van de KOT.
21. Bij het onder 20 vermelde oordeel neemt de rechtbank mede in aanmerking de tijdsduur van 4 jaar en 3 maanden tussen de onder 3 en 4 vermelde besluiten. Gelet op die tijdsduur is eiseres door toedoen van verweerder in haar bewijspositie geschaad.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is er aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb het bezwaar gegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Proceskosten
23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 496 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 9 mei 2014 gegrond;
- herroept het besluit van 9 mei 2014, bepaalt dat bij de definitieve vaststelling kinderopvangtoeslag ook rekening wordt gehouden met de kinderopvang door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau] en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)