ECLI:NL:RVS:2012:BX5927

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110029/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten door appellant

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst, die op nihil was vastgesteld, bevestigd. De Belastingdienst had op 20 juni 2009 besluiten genomen om de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 te herzien. Dit besluit volgde op een aanvraag van [appellant] voor kinderopvangtoeslag, waarbij hij gebruik maakte van gastouderopvang via [gastouderbureau A] te Gorinchem. Echter, dit gastouderbureau was op 20 oktober 2008 uit het register verwijderd, wat leidde tot de herziening van de toeslag.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet kon aantonen dat hij gebruik had gemaakt van een geregistreerd gastouderbureau voor de periode waarin de toeslag was herzien. [appellant] betoogde dat [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B] te Hoogeveen hetzelfde bureau waren, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank had terecht vastgesteld dat [appellant] geen overeenkomst met [gastouderbureau B] had overgelegd die betrekking had op de relevante periode. Bovendien was het aan [appellant] om aan te tonen dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt, wat hij niet voldoende kon onderbouwen met de door hem overgelegde bankafschriften en kwitanties.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag op nihil had kunnen vaststellen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2012.

Uitspraak

201110029/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juli 2011 in zaak nr. 09/3753 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1.    Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] over de jaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 november 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2011, verzonden op 3 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die wet luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna ook: het college) van de gemeente van vestiging. Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, bedoeld in artikel 62, is verstreken of indien uit het onderzoek, bedoeld in dat artikel, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, vanaf dat moment.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover hier van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, voor zover hier van belang, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur […], naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2.    [appellant] heeft op 10 september 2007 een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. Hij heeft daarbij aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang door bemiddeling van [gastouderbureau A] te Gorinchem. Op basis van deze aanvraag heeft de Belastingdienst de verlening van voorschotten kinderopvangtoeslag gecontinueerd over 2008 en 2009.
Met ingang van 20 oktober 2008 is het [gastouderbureau A] te Gorinchem uit het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wko verwijderd.
Het [gastouderbureau B] te Hoogeveen is sinds 1 augustus 2008 in het register van de gemeente Hoogeveen opgenomen.
2.3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het [gastouderbureau A] te Gorinchem hetzelfde gastouderbureau is als het [gastouderbureau B] te Hoogeveen en de rechtbank hem aldus ten onrechte tegenwerpt dat hij geen overeenkomst met [gastouderbureau B] te Hoogeveen heeft overgelegd. De rechtbank heeft ten onrechte de vermelding van de gemeente van vestiging in de overeenkomst met [gastouderbureau] bepalend geacht, aldus [appellant].
2.3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr. 201101696/1/H2; www.raadvanstate.nl) dient degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van feitelijke vestiging, is dit college belast met het toezicht op de in zijn gemeente gevestigde gastouderbureaus en verwijdert dit college het gastouderbureau indien dat niet meer voldoet aan gestelde kwaliteitseisen uit het register. Gelet hierop dient het gastouderbureau te Hoogeveen wat betreft de toepassing van de Wko als een ander gastouderbureau te worden aangemerkt dan het gastouderbureau te Gorinchem. Het gastouderbureau te Gorinchem is op 20 oktober 2008 door het college uit het gemeentelijke register verwijderd wegens het niet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de Wko. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
2.3.2.    Voor toepassing van de Wko moet in dit geval worden uitgegaan van twee afzonderlijke gastouderbureaus, één na melding geregistreerd te Gorinchem welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide dus onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Derhalve is sprake twee afzonderlijke gastouderbureaus, zodat, anders dan [appellant] betoogt, kinderopvang door het gastouderbureau te Hoogeveen ingevolge artikel 52 gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, van de Wko, mede gezien overweging 2.3.1., niet kan plaatsvinden op grond van een overeenkomst welke ziet op het gastouderbureau te Gorinchem, wat van de inhoud van die overeenkomst verder ook zij.
2.3.3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] geen overeenkomst met [gastouderbureau B] te Hoogeveen die betrekking heeft op de periode van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008, heeft overgelegd. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde overeenkomst waarop de datum van 1 januari 2009 is vermeld, blijkt dat deze is aangegaan met [gastouderbureau A] te Gorinchem, zodat deze overeenkomst geen bewijs vormt voor kinderopvang door [gastouderbureau B] te Hoogeveen. Reeds gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de kinderopvang heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. De rechtbank heeft hierom terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008, alsmede over het berekeningsjaar 2009 op nihil heeft kunnen vaststellen.
2.3.4.    Het betoog faalt.
2.4.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gastouder in de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008 heeft betaald en daarmee de kosten van kinderopvang voldoende heeft aangetoond. Hij wijst daartoe op de door hem overgelegde bankafschriften waaruit volgens hem blijkt dat hij contante geldopnames heeft gedaan voor betalingen aan de gastouder.
2.4.1.    Uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is de verantwoordelijkheid van [appellant], als ontvanger van de kinderopvangtoeslag, om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden.
Op de door [appellant] overgelegde kwitantie van 29 december 2008 is vermeld dat hij de gastouder een bedrag van € 10.527,00 ineens heeft betaald. Uit de door hem overgelegde afschriften van bankrekeningen bij de Postbank over de periode van 22 augustus 2008 tot en met 17 november 2008 en bij de ABN Amro over de periode van 1 september 2008 tot en met 28 november 2008 kan worden opgemaakt dat een aantal bedragen contant zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door [appellant] aangevinkte opgenomen bedragen in totaal een bedrag van € 6.080,00 vormen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] hiermee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het op de kwitantie vermelde bedrag aan de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Met de enkele stelling dat de resterende betalingen aan de gastouder afkomstig zijn uit spaargeld, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij het restant van het op de kwitantie vermelde bedrag heeft voldaan aan de gastouder. Uit de omstandigheid dat de gastouder aangifte inkomstenbelasting zal hebben gedaan, zoals in het hogerberoepschrift wordt gesteld, volgt niet dat [appellant] kosten van kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank heeft terecht derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvang over de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008 om die reden heeft kunnen herzien en vaststellen op nihil.
Het betoog faalt.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
85-710.