ECLI:NL:RBDHA:2016:945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15/22271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging asielbesluit en onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een Cubaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1986, had op 8 november 2015 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van de Schengengrenscode. Na de afwijzing van zijn asielaanvraag op 26 november 2015, werd de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 16 december 2015 gegrond werd verklaard, waarbij het besluit van 26 november 2015 werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was vanaf 9 december 2015, omdat verweerder geen besluit had genomen binnen de daarvoor geldende termijn. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 720,--, en heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zittingsplaats Amsterdam
zaaknummer: AWB 15/22271
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 januari 2016 in de zaak tussen
[naam eiser] ,
geboren op [geboortedag] 1986, van Cubaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. drs. A. Hol),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. A.H. Straatman)

Procesverloop

Op 8 november 2015 is eiser op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd.
Bij besluit van 11 november 2015 is de weigering van toegang tot Nederland opgeschort voor de duur van de behandeling van eisers asielaanvraag in de grensprocedure op grond van artikel 3, vierde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 toegepast.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 november 2015 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit voortgezet op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft bij beroepschrift van 26 november 2015 beroep ingesteld tegen de afwijzende asielbeschikking. Bij uitspraak van 16 december 2015 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 26 november 2015 vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Gelet op de uitspraak van 16 december 2015 heeft verweerder op 18 december 2015 de ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Bij beroepschrift van 16 december 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 januari 2016. Eiser is vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op de uitspraak van 16 december 2015 de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 26 november 2015 tot en met 18 december 2015 onrechtmatig heeft voortgeduurd en dat eiser over deze periode een schadevergoeding toekomt.
2.2
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is om vanaf 10 december 2015 schadevergoeding aan te bieden. Verweerder heeft ter zitting een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats overgelegd van 25 november 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:13972). Verweerder meent dat uit deze uitspraak volgt dat de vrijheidsontnemende maatregel uiterlijk vier weken mag voortduren vanaf het besluit tot opschorting van de toegangsweigering.
2.3
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de vernietiging door de rechtbank in de uitspraak van 16 december 2015 van de afwijzende asielbeschikking van 26 november 2015 er op neerkomt dat dit besluit moet worden geacht in juridische zin nooit te hebben bestaan en dat de daaraan verbonden rechtsgevolgen met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt (memorie van toelichting, Parl. Gesch. Awb II, p. 470). Uit artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 volgt dat de beschikking van 26 november 2015 waarin eisers asielaanvraag is afgewezen tevens geldt als herleving van de eerder opgeschorte toegangsweigering. Nu eisers beroep tegen dat asielbesluit bij uitspraak van 16 december 2015 gegrond is verklaard en het besluit is vernietigd, geldt dat ook als vernietiging van de herleving van de toegangsweigering. Daarmee is de grondslag voor de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 komen te vervallen. Door vernietiging van voornoemd asielbesluit heeft verweerder geen besluit genomen binnen de daarvoor geldende maximale termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Vw 2000. Dit betekent dat eiser vanaf 9 december 2015 van rechtswege toegang verkrijgt tot Nederland en dat de vrijheidsontnemende maatregel van dat moment onrechtmatig heeft voortgeduurd. De door verweerder aangevoerde omstandigheid dat hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) tegen uitspraak van 16 december 2015 en dat is verzocht om een voorlopige voorziening maakt dit niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep dan wel op het verzoek om een voorlopige voorziening en dat vooralsnog moet worden uitgegaan van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
16 december 2015.
3. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 9 december 2015 in strijd is geweest met de artikel 3, zevende lid van de Vw 2000. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
4. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 720,--.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 720,-- (zegge: zevenhonderd en twintig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderd en tachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open