ECLI:NL:RBDHA:2016:9012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
C-09-496278-HA ZA 15-1057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van success fee in verband met consultancyovereenkomst voor oliewinning in Koerdistan

In deze zaak vordert de eiseres, een rechtspersoon naar Amerikaans recht, betaling van een success fee van Lundin Services B.V. op basis van een Consultancy Agreement. De eiseres stelt dat zij Lundin Group heeft geassisteerd bij het verkrijgen van een belang in een productie sharing contract (PSC) in Koerdistan, en dat Lundin Services daarom de success fee verschuldigd is. Lundin Services betwist dit en voert aan dat er geen direct verband is tussen de werkzaamheden van de eiseres en de totstandkoming van de PSC's. De rechtbank oordeelt dat de eiseres geen recht heeft op de success fee, omdat de werkzaamheden van de eiseres niet in een duidelijk en rechtstreeks verband staan tot de totstandkoming van de PSC's. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/496278 / HA ZA 15-1057
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar Amerikaans recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Otto te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LUNDIN SERVICES B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. de Groot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Lundin Services genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2015;
  • de akte houdende overlegging producties van 16 september 2015, met producties 1-41;
  • de conclusie van antwoord van 25 november 2015, met producties 1-32;
  • het tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 19 mei 2016 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken, in het bijzonder de akte houdende overlegging producties 42-48 zijdens [eiseres] ;
  • de opmerkingen van partijen over het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is in 2006 opgericht door [A] (hierna: “ [A] ”).
2.2.
[A] is onder meer actief (geweest) als schrijver, diplomaat, politicus en politiek adviseur. Hij is in het verleden in dienst geweest van de regering van de Verenigde Staten. In deze periode heeft hij zich gespecialiseerd in Irak en de gebieden er om heen en dan met name de Koerdische gebieden aldaar (hierna: “Koerdistan”). Zijn werkzaamheden stelden hem in staat een band op te bouwen met vooraanstaande Iraakse Koerden. Nadat [A] in 2003 zijn werkzaamheden voor de regering van de Verenigde Staten had beëindigd, heeft hij zich volledig toegelegd op het adviseren van de Koerden in de onderhandelingen met de Irakezen over de toekomst van Koerdistan. Hij was betrokken bij het opstellen van de regelgeving die de basis vormde voor de bepalingen in de Iraakse grondwet ten aanzien van de verhoudingen tussen Irak en Koerdistan. Op basis van deze regelgeving kreeg Koerdistan onder meer de volledige zeggenschap over haar eigen olievoorraden.
2.3.
Lundin Services is een houdster- en financieringsvennootschap en maakt deel uit van de Zweedse Lundin groep, die zich met name toelegt op het winnen van olie en gas in Noorwegen en Zuid-Oost Azië (hierna: “Lundin Group”).
2.4.
In 2005 raakte Lundin Group geïnteresseerd in Koerdistan, omdat hier veel potentiële exploratiegebieden lagen. Een “
New Venture” team van Lundin Group, dat werd geleid door [B] (hierna: “ [B] ”) en [C] (hierna: “ [C] ”) ging onderzoek doen in Koerdistan. In januari 2006 heeft [B] hierover per e-mail en in persoon contact gehad met de “
Kurdistan Development Corporation”. Deze maatschappij promootte investeringen in Koerdistan en is een gezamenlijk initiatief van ondernemers in Koerdistan en de
“Kurdistan Regional Government” (hierna: “KRG”).
2.5.
[D] , in 2006 één van de bestuurders van Lundin Group, heeft in 2006 contact gelegd tussen [A] en [E] (hierna: “ [E] ”), destijds CEO van Lundin Group. In mei 2006 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [A] en [E] teneinde de mogelijkheden voor Lundin Group in Koerdistan te bespreken. Deze besprekingen hebben geleid tot het sluiten van een Consultancy Agreement (hierna: “de Consultancy Agreement”) tussen [eiseres] en Lundin Services. Partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] , in de persoon van [A] , Lundin Group zou adviseren over de mogelijkheden voor Lundin Group om zich in Irak, en dan met name Koerdistan, te vestigen en/of Lundin Group zou assisteren bij het verkrijgen van een belang in een “
oil and gas production sharing contract” (hierna: “PSC”)
2.6.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de Consultancy Agreement, heeft [A] op 23 mei 2006 onder meer het volgende geschreven aan [E] :

Assuming you would like my involvement, I propose we begin our relationship with me providing strategic advice. I would ask for a one year retainer of $ 25,000 per month plus a $ 100,000 fee on signing. I also charge a daily rate of $ 10,000 for any travel to Iraq undertaken at your behest. If you would like my more active involvement in helping you secure a PSA, I would also ask for a success fee for the nature of which would depend on what assistance I actually provided. Should you want a more active role, I propose we discuss how this might work on the phone.”
2.7.
Vervolgens zijn partijen gaan onderhandelen over de tekst van de Consultancy Agreement. Bij e-mailbericht van 15 augustus 2006 heeft de “
Vice President Legal” van Lundin Group, [F] (hierna: “ [F] ”) gereageerd op een concept voor de Consultancy Agreement dat aan hem was toegestuurd door [A] . Hij heeft in dit e-mail-bericht onder meer het volgende geschreven:

there should be some link between your services and our acquisition of an interest in the PSC. Worst case could be that you introduce us to the authorities, they advise that they are not interested in doing business with Lundin, we terminate the agreement with you, then in 3 years we try again without you (possibly to a different government) and are successful – we would still be required under your proposed wording to pay you the success fee.
2.8.
In het door [A] aangeleverde concept van de Consultancy Agreement heeft [F] de volgende wijzigingen aangebracht (de onderstreepte passages zijn door [F] toegevoegd):

4. SUCCESS FEE
LUNDIN agrees to pay a success fee to the Contractor in circumstances wherethe Contractor assistsLUNDINtoacquiresan interest in a production sharing contract (‘PSC”) in Kurdistan.
2.9.
[A] stemde in met de door [F] aangebrachte wijzigingen, waarna partijen overeenstemming hebben bereikt over de tekst van de Consultancy Agreement. Partijen hebben de overeenkomst op 8 september 2006 getekend.
2.10.
In de Consultancy Agreement is onder meer het volgende opgenomen:

WHERAS:
(A) LUNDIN wishes to have certain consultancy services (the “Services”) performed in support of investigating and acquiring new venture opportunities in Kurdistan and Iraq (the “Area of Work”)
(…)

1.APPOINTMENT OF CONTRACTOR

LUNDIN hereby appoints the Contractor to carry out the Services as more particularly described in Appendix A Scope of Work, as such Scope of Work may be amended from time to time by mutual agreement of LUNDIN and the Contractor. The Contractor accepts the appointment on the terms and conditions set forth in this Agreement.

(…)

3.CONSULTANCY FEE

(
a) Commencing on the Effective Date, the Contractor agrees to provide the Services to
LUND1N and LUNDIN shall pay to the Contractor the following fees:
(i) USD 100,000 on signing;
(ii) USD 25,000 per month retainer; and
(iii) USD 10,000 per day for all pre-approved working days in the Area of Work.
(b) LUNDIN shall pay all travel expenses incurred by the contractor for pre-approved
travel including hotels, meals and business class air travel.
(c) (…)
4. SUCCESS FEE
LUNDIN agrees to pay a success fee to the Contractor in circumstances where the
Contractor assists LUNDIN to acquire an interest in a production sharing contract (“PSC”) in Kurdistan. The Success Fee under this paragraph shall consist of a carried interest that is the lesser of five percent (5%) of the PSC or 7.5% of LUNDIN’s interest in such PSC.
The success fee shall be payable by LUNDIN to the Contractor if LUNDIN acquires an interest in a PSC in Kurdistan within three years of the end of this Agreement, including when the agreement is terminated pursuant to the provisions of Articles, 6 and 10.
2.11.
In Appendix A bij de Consultancy Agreement is het volgende bepaald:
“SCOPE OF WORK
Contractor shall provide the general consulting services to LUNDIN as follows:
KEY DUTIES AND RESPONSIBILITIES
* providing strategic advice regarding possible new venture opportunities in Kurdistan and/or Iraq and/or other areas upon mutual agreement of the LUNDIN and the Contractor
* assisting in negotiations for the acquisitions of new venture opportunities in Kurdistan and/or Iraq and/or other areas upon mutual agreement of the LUNDIN and the Contractor;
* assisting in negotiations for production sharing contracts in Kurdistan and/or Iraq; and
* providing all other consulting services as may be agreed by the parties from time to time.”
2.12.
In het kader van de uitvoering van de Consultancy Agreement heeft [A] vanaf september 2006 tot en met mei 2007 diverse gesprekken gevoerd met [G] (hierna: “ [G] ”), de minister voor de KRG die zich bezighield met de olievoorraden in Koerdistan. [G] maakte in 2006 deel uit van de “
Kurdistan Diplomatic Party” (hierna: “KDP”) die op dat moment de noordelijke regio van Koerdistan controleerde. De zuidelijke regio werd gecontroleerd door een andere partij, de “
Patriotic Union of Kurdistan” (hierna: “PUK”). De ministerraad van de KRG werd gevormd door leden van de KDP en van de PUK.
2.13.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2007 heeft [A] het volgende geschreven aan [E] :

[G] will be in Dubai Jan 26-28, as will I. He would be willing to meet with you in this period (only Jan 26 and 27 are possible for me). I would urge you to do this if at all possible. I think you need to explain why you were not interested in the Aqra PSA because, as I said in Verbier, your explanation conveys the seriousness and professionalism of your approach. I know the Pet Prime concession is a possibility for you and other proposed KRG deals may have fallen through since you saw [G] in London, creating opportunities for Lundin. Part of the process is building relations and meeting [G] in Dubai will also be helpful in that regard.
2.14.
Eind januari 2007 vond een bespreking plaats waarbij [G] , [B] en [C] aanwezig waren.
2.15.
[C] heeft [A] op 19 maart 2007 een e-mailbericht gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:

I picked up this notice from one our scout services last week and am currently attempting to position the fields and discoveries onto a map, although this is somewhat problematic given the names used are often different from our database. It would be jolly useful if you could confirm if this announcement has substance and the location of the 11 exploration blocks in Kurdistan.
Many thanks
[C]
(…)
13-MAR-2007
Middle East
Iraq
Petroleum Rights - Bid rounds & acreage offers
GOV’T
2007 round plans
The authorities have reportedly finalised the list of blocks
and fields intended to be offered in a 2007 round, subject of
course to the approval of the o&g law by Parliament. The list
includes:
(…) Pulkhana(…).”
2.16.
[A] heeft dit e-mailbericht op 19 maart 2007 als volgt beantwoord:

I have forwarded this to [G] for comment. In so far as the list includes Taq Taq and Demirdagh, it seems unlikely.”
2.17.
In reactie hierop heeft [C] op 19 maart 2007 een e-mailbericht gestuurd aan [A] , waarin onder andere het volgende is vermeld:

From the same scout service, this was also released last week. If true, this is a worrying development, that a company would suspend its rights to a discovered l45mmbbl field on which they had just drilled a well for an undrilled prospect. Or maybe they were forced to relinquish so that Pulkhana could be added to the Bid round list below?
Appreciate if you could provide some insight to this also.
[C]
16-MAR-2007
Iraq
Petroleum Rights - Relinquishments & cancellations
PETOIL
Pulkhana holdup
A recent review of EPSA’s by the Kurdish Regional Government
has led to Petoil’s suspension of rights to the Pulkhana field
in the Tamim province. It is understood that the company has
been awarded the adjacent Shakal area, which was part of
Western Oil’s original EPSA. Petoil completed Pulkhana 8 appr
Aug 06 after testing 500 bo/d from the Oligocene Euphrates Fm.
2.18.
Daarop heeft [A] op 19 maart 2007 een e-mailbericht gestuurd aan [C] met de volgende inhoud:

Call me and I’ll explain (…). There were good reasons for this.”
2.19.
Nadat [A] en [C] telefonisch contact hebben gehad, heeft [C] intern op 20 maart 2007 het volgende e-mailbericht gestuurd:

To follow-up on this I spoke to [A] . Apparently Petoil signed the contract for Pulkhana with the local govt in Suleimaniah before they formed a unity regional KRG government on Jan 21 2006 (Iraq Kurdistan used to have two local govts, one based in Erbil and one in Suleimaniah ). Because Pulkhana is a previous discovery and also lies across the green line, the regional govt cannot issue contracts under the new Petroleum Law so Petoil were offered the Shakal prospect as compensation.
[G] brokered the deal and [A] said that both parties are satisfied with the outcome.
[A] said we should not interpret this suspension as lack of contract sanctity.
2.20.
In een e-mailbericht van 17 april 2007 aan onder meer [E] , [B] en [C] heeft [A] er op gewezen dat de gebieden ten oosten van Suleimani
“have not been much in play but may be interesting”. Daarop heeft [B] laten weten niet geïnteresseerd te zijn in dit gebied. In een reactie daarop heeft [A] in een e-mailbericht van 19 april 2007 onder meer geschreven:
“FYI, the idea regarding the structures east of Suli was mine not [G] ’s. My feeling is that they are not much in play for political reasons (having to do with the interplay between the KDP and PUK). But, I presume the reason you are not interested in looking as that you don’t think they have any oil. Am I right?”
In reactie daarop schrijft [B] in een e-mailbericht van dezelfde datum onder meer:
“You are correct. We believe the area east of Suliemani is gas prone.”
2.21.
In een e-mailbericht van 26 april 2007 heeft [C] aan [A] een vernieuwde lijst gestuurd met daarin de samenstelling van een tweetal mogelijk gewenste PSC’s. Het grootste deel van de genoemde gebieden behoorde op dat moment echter tot gebieden waarvan het bezit tussen Koerdistan en Irak werd betwist.
2.22.
Bij e-mailbericht van 6 mei 2007, met als bijlage een brief van hemzelf van 5 mei 2007, heeft [A] Lundin Group laten weten dat de status van deze gebieden zou worden bepaald aan de hand van een referendum, waarvan op dat moment de verwachting was dat dit in december 2007 zou plaatsvinden. [A] heeft in de brief voorts geadviseerd over gebieden die Lundin Group op haar lijstje had staan. Daarnaast heeft hij nog zes andere mogelijke gebieden voor het sluiten van PSC’s genoemd, waarbij hij heeft geschreven dat PSC’s voor al deze gebieden waarschijnlijk pas konden worden afgesloten, nadat het referendum had plaatsgevonden.
2.23.
In mei 2007 zijn partijen overeengekomen het maandelijks door Lundin Group aan [eiseres] te betalen bedrag te verminderen van $ 25.000 naar $ 10.000.
2.24.
In het najaar van 2007 heeft Lundin Group Tigris Energy Limited (hierna: “Tigris”) ingeschakeld om haar te assisteren bij het verkrijgen van een belang in een PSC in het zuiden van Koerdistan. Eveneens in het najaar van 2007 is Lundin Group onderhandelingen gestart voor twee gebieden in het zuiden van Koerdistan: Pulkhana en Chia Surk. Op 8 januari 2008 heeft [G] hier positief over geadviseerd in een bespreking, waarbij ook [C] en Tigris aanwezig waren.
2.25.
In februari 2008 heeft [A] bij Lundin Group geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot Pulkhana. Lundin Group heeft [A] geïnformeerd dat zij nog in gesprek was over Pulkhana en, op een vraag van [A] of hij nog kon helpen, hem bij e-mailbericht van 11 februari 2008 geschreven dat alles onder controle was. Later in februari 2008 heeft [C] [A] geïnformeerd dat overeenstemming was bereikt over onder meer het Pulkhana-gebied.
2.26.
In reactie hierop heeft [A] op 27 februari 2008 [E] een e-mailbericht gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:

I have reviewed our contract with my lawyers. It is clear that I have assisted Lundin in acquiring PSAs in Kurdistan and therefore am eligible for the success fee as specified article 4 of our contract. In addition to other assistance, I helped Lundin get into Kurdistan in the first place, and, at Lundin’s request, provided legal, geographic and political advice with regard to the two PSA areas in question.”
2.27.
In reactie hierop heeft [E] bij e-mailbericht van 27 februari 2008 onder meer als volgt bericht:
“I agree that we have had an excellent relationship with you and we have valued the advice that you have provided to us. However, our agreement was definitely only to provide you with a success fee in the circumstances where you assisted with the PSC in question. We are not trying to cut you out of anything there. We simply believe that our agreement was that there has tob e a substantial link between your services and the proposed PSC. That link must be greater than just general regional geo-political advice; you must have assisted us in the acquisition of the PSC as stated in our agreement. (…)”
2.28.
In april 2008 zijn de onderhandelingen tussen Lundin Group en de KRG over de gebieden Pulkhana en Chia Surk stopgezet. Het gebied Pulkhana bleek op dat moment nog niet beschikbaar vanwege de ligging in een gebied ten aanzien waarvan tussen Irak en Koerdistan verschil van inzicht bestond over de vraag wie de zeggenschap had. Het overblijvende gebied Chia Surk was te klein voor een zelfstandige exploitatie.
2.29.
In een brief van 1 april 2008 heeft Lundin Services [eiseres] bericht dat de Consultancy Agreement met onmiddellijke ingang werd beëindigd.
2.30.
In september 2008 hebben weer gesprekken plaatsgevonden tussen Lundin Group en de KRG. Op 26 september 2008 heeft [E] een brief gestuurd aan [G] , waarin hij heeft bevestigd dat Lundin Group de
“commercial relationship” met [A] heeft beëindigd.
2.31.
In 2009 heeft Lundin Group samen met Tigris de onderhandelingen met de KRG hervat. Deze onderhandelingen betroffen de in Zuid-Koerdistan gelegen gebieden Arbat, Pulkhana en K-42. In augustus 2009 is voor de gebieden Arbat en Pulkhana overeenstemming bereikt over het sluiten van PSC’s en voor het gebied K-42 is overeenstemming bereikt over het sluiten van een optieovereenkomst. De PSC’s zouden worden aangegaan door de dochtervennootschap Lundin International B.V.
2.32.
Lundin International B.V. heeft haar naam vervolgens veranderd in BBPL International B.V (hierna: “BBPL”). Op 27 augustus 2009 heeft Lundin Group de aandelen in BBPL overgedragen aan de Canadese beursgenoteerde vennootschap Bayou Bend Petroleum Ltd., later ShaMaran Petroleum Corp. geheten (hierna: “ShaMaran”). Lundin Group ontving voor de aandelen een aandelenpakket in ShaMaran ter waarde van ongeveer CAD 32,5 miljoen.
2.33.
Op 29 augustus 2009 heeft BBPL de drie onder 2.31 genoemde overeenkomsten gesloten. Eén overeenkomst, gesloten met de KRG en Pet Oil, betrof een PSC ten aanzien van het Pulkhana-gebied op basis waarvan BBPL een 60% belang kreeg in de Pulkhana PSC.
Eén overeenkomst, gesloten met de KRG betrof het Arbat-blok op basis waarvan BBPL een 60% belang kreeg in de Arbat PSC.
De optieovereenkomst werd gesloten met de KRG en met Oil Search (Iraq) Ltd. voor het K-42-gebied, op basis waarvan BBPL als partij toetrad tot een optieovereenkomst en een optie voor een 20% belang in de PSC voor het K-42-gebied kreeg.
2.34.
Op 27 juli 2011 heeft BBPL, inmiddels ShaMaran Petroleum B.V. geheten, haar optierecht met betrekking tot het K-42-gebied uitgeoefend. Dit gebied werd inmiddels Taza genoemd.
2.35.
Op 17 januari 2012 heeft ShaMaran Petroleum B.V. met de KRG een overeenkomst gesloten op basis waarvan zij haar belang in de Pulkhana en Arbat PSC’s afstond aan de KRG tegen betaling door ShaMaran Petroleum B.V. aan de KRG van een bedrag van $ 25 miljoen.
2.36.
Op 20 augustus 2012 heeft ShaMaran Petroleum B.V. haar 20% belang in de Taza PSC verkocht aan een dochtermaatschappij van Total SA voor een bedrag van ongeveer $ 48 miljoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de veroordeling van Lundin Services tot betaling (i) van een bedrag van CAD 2.437.500, althans het equivalent daarvan in euro’s, (ii) van een bedrag van € 6.775 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente, en (iii) van de proceskosten, de vertaalkosten, de kosten van de Legal Opinion en de nakosten daarbij inbegrepen en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiseres] Lundin Group heeft geassisteerd bij het verkijgen van een belang in een PSC, waardoor Lundin Services, op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Consultancy Agreement, de success fee verschuldigd is.
3.3.
Lundin Services voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Krachtens de in artikel 17 van de Consultancy Agreement neergelegde rechtskeuze wordt de Consultancy Agreement beheerst door Engels recht.
4.2.
In artikel 4 van de Consultancy Agreement zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] recht heeft op een success fee indien [eiseres] Lundin Group “
assists (…) to acquire an interest in a production sharing contract (“PSC”) inKurdistan”. In deze procedure staat de vraag centraal of [A] , gelet op de PSC’s die Lundin Group heeft afgesloten en de door hem voor Lundin Group verrichtte werkzaamheden, recht heeft op de success fee. Voor de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank te beoordelen wat de reikwijdte is van het woord “
assist” in relatie tot de door [A] verrichtte werkzaamheden.
4.3.
[eiseres] stelt primair dat Lundin Group de success fee verschuldigd is geworden op het moment dat werd getekend voor PSC’s, ongeacht haar directe betrokkenheid bij de totstandkoming van de betreffende PSC’s. Subsidiair stelt [eiseres] dat zij specifieke bemoeienis heeft gehad met de PSC’s die de Lundin Group heeft gesloten. Lundin Group betwist dat de Consultancy Agreement inhoudt dat enkel door het aangaan van een PSC een verplichting tot het betalen van een success fee aan [eiseres] ontstaat of dat de concrete door [eiseres] in de persoon van [A] voor haar verrichtte werkzaamheden die verplichting wel meebrengen.
Uitleg artikel 4
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Beide partijen hebben een legal opinion overgelegd met een uiteenzetting van het Engelse recht met betrekking tot de vraag hoe overeenkomsten moeten worden uitgelegd. Beide legal opinions verwijzen naar de recente en in dat verband leidende uitspraak van de “
Supreme Court” in Arnold v Britton [2015] 2 WLR 1593, die betrekking heeft op de uitleg van een leasecontract. Daarin is onder meer overwogen:
“15 When interpreting a written contract, the court is concerned to identify the intention of the parties by reference to “what a reasonable person having all the background knowledge which would have been available to the parties would have understood them to be using the language in the contract to mean” (…). And it does so by focussing on the meaning of the relevant words, (…) in their documentary, factual and commercial context. That meaning has to be assessed in the light of (i) the natural and ordinary meaning of the clause, (ii) any other relevant provisions of the lease, (iii) the overall purpose of the clause and the lease, (iv) the facts and circumstances known or assumed by the parties at the time that the document was executed, and (v) commercial common sense, but (vi) disregarding subjective evidence of any party’s intentions (...
)”
4.5.
Niet in geschil is dat de woorden “
to assist” in artikel 4 van de Consultancy Agreement naar het Nederlands moeten worden vertaald met “
helpen”. Hoe dat helpen feitelijk moet worden ingevuld, zal de rechtbank beoordelen aan de hand van het in voormelde uitspraak opgenomen criterium. Bij die uitleg betrekt de rechtbank, zoals door beide partijen ter zitting ook is bepleit, concepten van de Consultancy Agreement en correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de Consultancy Agreement.
4.6.
In de woorden “
assist to acquire an interest in a production sharing contract” ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat [A] werkzaamheden moet hebben verricht die in een duidelijk en rechtstreeks verband staan tot de totstandkoming van de betreffende PSC waarvoor de success fee wordt geclaimed. Dit sluit aan bij de letterlijke betekenis van het woord “
assist”, past in de structuur van de overeenkomst en is logisch vanuit een commercieel oogpunt (“
makes commercial sense”). [eiseres] kreeg immers sowieso een substantiële vergoeding voor zijn werkzaamheden ($ 100.000 bij ondertekening van de Consultancy Agreement, $ 25.000 per maand (later bijgesteld naar $ 10.000) en $ 10.000 per werkdag, nog afgezien van de onkostenvergoedingen). Het kan dan niet de bedoeling zijn geweest dat [eiseres] daarnaast nog een success fee zou krijgen in de vorm van een belang in een PSC, indien er geen duidelijk en rechtstreeks verband is tussen zijn werkzaamheden en de totstandkoming van deze PSC. De algemene strategische werkzaamheden zouden daarmee dubbel worden beloond. Dit zou bovendien niet stroken met de aard van een success fee, waarvan de betekenis in het algemeen spraakgebruik is dat dit een beloning is voor de totstandkoming van iets waartoe is bijgedragen. De rechtbank betrekt in dit oordeel het e-mailbericht van 15 augustus 2006 van [F] : alleen een introductie bij de betreffende autoriteiten die feitelijk tot niets leiden, waarna binnen drie jaar door Lundin met succes een nieuwe poging wordt ondernomen, is onvoldoende voor het verschuldigd worden van de success fee. Het door [A] opgestelde concept voor de overeenkomst is in die zin door [F] aangepast.
4.7.
[eiseres] heeft nog wel gesteld dat zij Lundin bij de totstandkoming van de Consultancy Agreement twee opties heeft voorgehouden met betrekking tot de samenwerking, namelijk advisering op de achtergrond waarbij de naam van [A] niet in beeld zou komen bij de betrokkenen aan Koerdische en Iraakse zijde of de mogelijkheid dat hij namens Lundin Group zijn contacten in de regio persoonlijk zou benaderen. Bij die laatste mogelijkheid zou Lundin, indien uiterlijk binnen drie jaar na beëindiging van de Consultancy Agreement een PSC tot stand zou komen, de success fee verschuldigd zijn.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat deze door [eiseres] gestelde gang van zaken de hiervoor weergegeven uitleg van de overeenkomst niet anders maakt. Immers, uit de hiervoor onder 2.11 weergegeven bijlage bij de Consultancy Agreement, blijkt dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst meteen voor de tweede mogelijkheid hebben gekozen, en niet voor de door [eiseres] geschetste advisering op de achtergrond. Tussen partijen is een breed scala aan door [A] te verrichten taken overeengekomen, en niet alleen het geven van strategisch advies op de achtergrond. Zo zou [A] ook betrokken worden bij onderhandelingen over het verkrijgen van “
new venture opportunities” en PSC’s. Als deze taken behoren tot de
“key duties and responsibilities”dan kan de overeenkomst niet anders worden uitgelegd dan dat de overeengekomen vaste beloning op al deze werkzaamheden ziet en dat voor de success fee meer nodig is, te weten een duidelijk en rechtstreeks verband tussen deze werkzaamheden en een tot stand gekomen PSC. De primaire stelling van [eiseres] wijst de rechtbank dan ook af.
4.9.
De door [eiseres] genoemde werkzaamheden, te weten het persoonlijk lobbyen bij [G] en de KRG, het door [G] voor Lundin laten reserveren van bepaalde gebieden, het wegnemen van door [A] bij [G] geconstateerde irritatie over de opstelling van Lundin, het voeren van besprekingen over PSC’s die uiteindelijk niet tot stand zijn gekomen en het geven van algemene strategische adviezen, vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de overeengekomen
“scope of work”. Ditzelfde geldt ook voor de – door Lundin betwiste stelling – dat [A] nog in de loop van 2007 met [F] heeft gebeld om te adviseren met betrekking tot artikel 140 van de grondwet. Deze werkzaamheden ontberen een duidelijk en rechtstreeks verband met de in 2009 tot stand gekomen PSC’s en leiden dan ook, gelet aan de uitleg die de rechtbank aan het woord “
assist” geeft niet tot het verschuldigd zijn van de success fee. Of het gestelde telefoongesprek heeft plaatsgehad behoeft dus niet te worden onderzocht.
4.10.
Voor wat betreft de subsidiaire stelling van [eiseres] dat zij directe betrokkenheid heeft gehad bij de uiteindelijke PSC’s, overweegt de rechtbank als volgt.
PSC Pulkhana
4.11.
[eiseres] stelt dat [A] in Verbier de naam Pulkhana heeft genoemd tegenover [E] . Voorts heeft hij verwezen naar het hiervoor onder 2.13 genoemde e-mailbericht van 21 januari 2007, waarin hij heeft gerefereerd aan de concessie van Pet Prime, een joint venture waaraan onder meer Pet Oil deelnam. Die joint-venture had betrekking op het Pulkhana gebied. [A] heeft vervolgens [G] benaderd over het Pulkhana-gebied en hij heeft [C] in maart 2007 tijdens een telefoongesprek persoonlijk geïnformeerd dat gezocht werd naar een partner voor Pet Oil, omdat die te klein was om de productie van het Pulkhana-gebied aan te kunnen. Dit was informatie die hij kort daarvoor op vertrouwelijke basis van [G] had gekregen. Voorts heeft het advies van [A] aan Lundin Group met betrekking tot artikel 140 van de grondwet geresulteerd in artikel 2.1.1. van de Pulkhana-PSC dat bepaalt dat de PSC kan worden beëindigd zodra het Pulkhana-gebied uit hoofde van artikel 140 van de Iraakse grondwet onverhoopt niet tot Koerdistan zou komen te behoren.
4.12.
De rechtbank stelt op basis van de overgelegde e-mailberichten van begin 2007 vast dat destijds voor beide partijen duidelijk was dat Pulkhana in een betwist gebied lag, waardoor het op dat moment niet mogelijk zou zijn een PSC te verkrijgen. Er moest immers worden gewacht op de uitkomsten van het referendum, dat naar verwachting in december 2007 zou worden gehouden. De uiteindelijke PSC voor Pulkhana is in 2009 gesloten, nadat Lundin Group de besprekingen hierover in het najaar van 2007 was begonnen met behulp van Tigris, deze waren stopgezet en vervolgens in september 2008 na schriftelijke bevestiging aan [G] dat de “
commercial relationship” met [A] was geëindigd, weer waren hervat.
4.13.
Onder deze omstandigheden is het twee keer noemen van de naam Pulkhana, wat door Lundin overigens wordt betwist maar waarvan de rechtbank veronderstellenderwijs uit zal gaan, in combinatie met het wijzen op de mogelijkheid om deel te nemen in een joint venture die mede betrekking heeft op dat gebied, niet voldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van een directe betrokkenheid bij de totstandkoming van de PSC ten aanzien van het Pulkhana gebied. Dat een advies van [A] met betrekking tot artikel 140 van de Iraakse grondwet mogelijk aanleiding is geweest voor het artikel in de Pulkhana-PSC waarnaar [A] verwijst, doet aan dit oordeel niet af. De eigen stelling van [eiseres] houdt immers in dat het advies van [A] over artikel 140 een algemeen advies was (zie ook hiervoor onder 4.9). In deze stelling ligt reeds besloten dat het advies van [A] niet specifiek zag op de Pulkhana PSC. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank voorts de onbetwiste stelling van Lundin dat het artikel in de PSC is geschreven door een door Lundin Group ingehuurde advocaat.
PSC Arbat en optie K-42
4.14.
[eiseres] stelt dat [A] Lundin Group heeft gewezen op de beschikbaarheid van het K-42 gebied en op de mogelijkheid van een PSC voor het gebied dat uiteindelijk het grootste deel uitmaakte van het gebied dat behoorde tot het Arbat-PSC. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiseres] erkend dat Quara Dagh, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de dagvaarding, niet tot het Arbat-gebied behoort, zodat de rechtbank die stelling niet bij de beoordeling zal betrekken.
4.15.
Tijdens de comparitie van partijen is namens [eiseres] naar voren gebracht dat het Arbat-gebied ten oosten van Sulaimana ligt en [A] dit gebied derhalve heeft genoemd in zijn e-mailbericht van 19 april 2007, waarin hij Lundin Group heeft gewezen op het gebied “
east of Sulaimania”. Ten aanzien van het K-42-gebied heeft [eiseres] gesteld dat [A] het gebied heeft genoemd, zonder daarbij overigens toe te lichten wanneer, waar en op welke wijze. Dat hij verder over dit gebied overleg heeft gehad met [G] of de KRG is gesteld noch gebleken.
4.16.
Gelet op de betekenis die de rechtbank aan het woord “assist” geeft, is zij van oordeel dat het enkel noemen van een regio onvoldoende is voor een geslaagd beroep op de success fee. Hieruit volgt dat het enkel noemen van het gebied “
east ofSulaimnia” niet ertoe leidt dat de success fee verschuldigd is geworden. Dat zelfde geldt voor het noemen van het K-42 gebied. Voor zover [eiseres] bedoelt te stellen dat het K-42-gebied op enig moment onderdeel uitmaakte van het Pulkhana-gebied en dat [A] dit gebied heeft genoemd, maakt dit, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.11 tot en met 4.13, het oordeel van de rechtbank niet anders. Bij deze stand van zaken kan het verweer van Lundin die bestrijdt dat het Arbat- en K-42-gebied überhaupt zijn genoemd, onbesproken blijven.
Slotsom
4.17.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat [A] geen recht heeft op de success fee en dat zijn vorderingen derhalve moeten worden afgewezen Aan een behandeling van de overige geschilpunten tussen partijen komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.18.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot op heden aan zijde van Lundin Services begroot op een bedrag van € 10.286 (griffierechten € 3.864 en salaris advocaat € 6.422 (twee punten tegen tarief VIII van € 3.211 per punt) en zullen worden vermeerderd met de gevorderde en onbestreden gebleven wettelijke rente.
4.19.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, welke tot op heden aan de zijde van Lundin Services worden begroot op een bedrag van € 10.286, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L. Alwin, A.C. Bordes en A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1958