ECLI:NL:RBDHA:2016:9011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
C-09-475280-HA ZA 14-1172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad en terugbetaling van anti-dumpheffingen

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Electro-Cirkel B.V. schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van onterecht betaalde anti-dumpheffingen die zijn afgedragen door een failliete douane-expediteur, Ebrex. Electro-Cirkel heeft spaarlampen ingeklaard en daarbij te veel anti-dumpheffing betaald. De rechtbank Den Haag oordeelt dat Electro-Cirkel niet-ontvankelijk is in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de taakuitoefening van de Ontvanger, en wijst de vordering voor het overige af. De rechtbank stelt vast dat Electro-Cirkel niet zelf de belastingplichtige was, maar dat dit Ebrex was, die in eigen naam en voor eigen rekening aangifte deed. Hierdoor kan Electro-Cirkel geen verzoek tot teruggave indienen op basis van het Communautair Douanewetboek. De rechtbank verwijst naar het arrest van het HvJEU in de zaak Danfoss, waarin wordt gesteld dat lidstaten verplicht zijn om in strijd met het recht van de Unie geïnde heffingen terug te betalen. Electro-Cirkel kan echter niet rechtstreeks een beroep doen op het effectiviteitsbeginsel, omdat er een gemeenschapsregeling bestaat voor teruggave van in strijd met het recht van de Unie toegepaste heffingen. De rechtbank concludeert dat Electro-Cirkel niet kan worden ontvangen in haar vordering en dat de schade die zij lijdt het gevolg is van het faillissement van Ebrex, niet van een onrechtmatige daad van de Staat. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt Electro-Cirkel in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

team handel
zaak- / rolnummer: C/09/475280 / HA ZA 14-1172
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELECTRO-CIRKEL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat: mr. J.A. Biermasz,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN(ministerie van Financiën)
,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. C.M. Bergman.
Partijen worden aangeduid als “Electro-Cirkel” en “de Staat”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 juli 2014;
  • de akte overlegging producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het vonnis waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 22 april 2016 gehouden comparitie van partijen;
  • de opmerkingen van partijen over het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Electro-Cirkel houdt zich bezig met het verrichten van logistieke handelsactiviteiten met betrekking tot lichtbronnen en drijft een (groot)handel in elektronische artikelen.
2.2.
Op 22 mei 2006 heeft de Belastingdienst/de douane te Rotterdam (de douane) vier uitnodigingen tot betaling (UTB’s) opgelegd aan Electro-Cirkel voor een bedrag van in totaal € 581.563,72 aan antidumpheffingen over in het tijdvak oktober 2001 tot en met maart 2005 gedane invoeraangiftes voor zendingen van door Electro-Cirkel geïmporteerde spaarlampen. De aangiftes waren op eigen naam en voor eigen rekening gedaan door twee door Electro-Cirkel daarvoor ingeschakelde douane-expediteurs. De douane heeft Electro-Cirkel naast deze douane-expediteurs aansprakelijk gesteld op grond van artikel 201 van het Communautair Douanewetboek (CDW).
2.3.
Electro-Cirkel en de douane-expediteurs hebben rechtsmiddelen aangewend tegen de UTB’s en zijn na het doorlopen van de bezwaar- en beroepsprocedures op 15 maart 2012 in het gelijk gesteld door de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam die – kort gezegd – oordeelde dat onvoldoende grondslag bestond voor het opleggen van de UTB’s.
2.4.
Hangende de onder 2.3 bedoelde procedures heeft Electro-Cirkel in de periode van 17 maart 2006 tot en met 29 september 2008 zendingen spaarlampen ingevoerd, waarvoor Ebrex, een door Electro-Cirkel ingeschakelde douane-expediteur, op eigen naam en voor eigen rekening aangiftes heeft gedaan. Daarbij is zekerheidshalve anti-dumpheffing afgedragen, die Ebrex heeft doorbelast aan Electro-Cirkel. De daarop betrekking hebbende facturen zijn door Electro-Cirkel voldaan.
2.5.
Op 19 februari 2009 heeft Electro-Cirkel namens Ebrex op de voet van artikel 236 CDW een verzoek tot terugbetaling gedaan van niet-verschuldigde, maar wel afgedragen anti-dumpheffingen.
2.6.
Op 11 augustus 2009 is Ebrex failliet verklaard.
2.7.
Bij aan Ebrex gerichte beschikking van 3 oktober 2012 heeft de inspecteur besloten tot terugbetaling aan Ebrex van € 958.477,53 aan ten onrechte betaalde anti-dumpheffingen.
2.8.
Bij beschikking van 4 oktober 2012 heeft de Ontvanger een bedrag van € 173.984 aan invorderingsrente toegekend aan Ebrex. De Ontvanger heeft dit bedrag – zoals aangekondigd in deze beschikking – verrekend met openstaande fiscale vorderingen op Ebrex.

3.Het geschil

3.1.
Electro-Cirkel vordert – samengevat – dat de Staat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot het betalen van € 958.477,53 (anti-dumpheffingen), € 173.984 (invorderingsrente) en € 12.049 (buitengerechtelijke incassokosten), steeds vermeerderd met wettelijke rente over deze bedragen en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
De Staat voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen nemen beiden tot uitgangspunt dat Ebrex in totaal € 239.913,80 teveel aan anti-dumpheffingen heeft betaald en dat de daarmee samenhangende te betalen invorderingsrente € 39.604 bedraagt; de terugbetaling aan Ebrex en de naar aanleiding daarvan berekende invorderingsrente zijn dus te hoog geweest. Wat van dat laatste ook moge zijn – en het is niet aan de rechtbank om daarover te oordelen – de inzet van deze procedure is € 239.913,80 aan teveel betaalde anti-dumpheffingen en de daarmee samenhangende invorderingsrente van € 39.604.
ontvankelijkheid
4.2.
De inspecteur heeft besloten tot terugbetaling aan Ebrex van ten onrechte betaalde anti-dumpheffingen. Vervolgens heeft de Ontvanger de invorderingsrente berekend en toegekend en aangekondigd dat het door de inspecteur vastgestelde bedrag aan ten onrechte betaalde anti-dumpheffingen zou worden verrekend met openstaande fiscale vorderingen op Ebrex.
4.3.
Electro-Cirkel heeft alleen de Staat in rechte betrokken. Niet ter discussie staat dat Electro-Cirkel kan worden ontvangen in haar vordering tegen de Staat voor zover deze de taakuitoefening van de inspecteur betreft.
4.4.
Vorderingen die voortvloeien uit of betrekking hebben op uitoefening door de Ontvanger van zijn taak, kunnen echter uitsluitend tegen de Ontvanger worden ingesteld. Zie HR 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3638. Electro-Cirkel, die uitsluitend de Staat heeft gedagvaard, kan dus niet worden ontvangen in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de taakuitoefening door de Ontvanger.
4.5.
Dat de taakuitoefening van de Ontvanger strekt tot invordering van de door de inspecteur genomen terugbetalingsbeslissing en daaruit voortvloeit, zoals Electro-Cirkel benadrukt, maakt het voorgaande niet anders. Electro-Cirkel wijst hiermee op het in de wet neergelegde systeem van de uitvoering van de belastingwetgeving. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de aan de inspecteur opgedragen heffing en de aan de Ontvanger opgedragen invordering, die voortvloeit uit de door de inspecteur genomen beschikkingen omtrent de heffing. Anders dan de inspecteur die in burgerlijke gedingen niet zelfstandig kan optreden, zodat de Staat moet worden gedagvaard, treedt de Ontvanger op grond van artikel 3, lid 2, IW1992 in alle rechtsgedingen voortvloeiend uit zijn taak als zodanig in rechte op. Indien een partij een civiele procedure aanhangig wenst te maken die zowel betrekking heeft op de taakuitoefening van de inspecteur bij de heffing als op die van de Ontvanger bij de invordering, dient hij zowel de Staat en als de Ontvanger in rechte te betrekken.
4.6.
Het door de rechtbank te beoordelen geschil is daarmee beperkt tot de vraag of de Staat aansprakelijk en schadeplichtig is voor de beslissing van de inspecteur tot terugbetaling aan Ebrex van de ten onrechte betaalde anti-dumpheffing.
terugbetalingsplicht van de Staat aan Electro-Cirkel vanwege strijd met het effectiviteitsbeginsel ?
4.7.
Niet in geschil is dat Ebrex, die in eigen naam en voor eigen rekening aangifte heeft gedaan van de anti-dumpheffingen, de schuldenaar is aan wie op grond van artikel 236 CDW de bevoegdheid toekomt om terugbetaling te verzoeken. Ook partijen nemen als uitgangspunt dat Electro-Cirkel geen verzoek tot teruggave kon indienen op de voet van artikel 236 CDW.
4.8.
Electro-Cirkel stelt in de eerste plaats dat het communautaire effectiviteitsbeginsel vergt dat de ten onrechte betaalde anti-dumpheffingen aan haar wordt terugbetaald en dat zij om dit recht te effectueren een vordering tot schadevergoeding bij de Staat kan indienen. In haar optiek kon en moest de Staat (de rechtbank neemt aan: de inspecteur) terugbetaling aan Ebrex weigeren, aangezien dit leidt tot dubbele betaling aan en ongerechtvaardigde verrijking van Ebrex; daarmee worden de gevolgen voor Electro-Cirkel niet geneutraliseerd. Ook doet zich volgens Electro-Cirkel de in het arrest van het HvJEU van 20 oktober 2011 in zaak C-94-10 (Danfoss A/S – Sauer Danfoss ApS / Skatteministeriet, hierna: het Danfoss-arrest) genoemde geval voor dat het vanwege het faillissement van Ebrex voor Electro-Cirkel in de praktijk onmogelijk is de ten onrechte betaalde anti-dumpheffingen van Ebrex terug te vorderen.
4.9.
De eerste prejudiciële vraag in het Danfoss-arrest heeft betrekking op terugbetaling van geharmoniseerde accijns op minerale oliën in Denemarken, waarvoor een gemeenschapsregeling ontbrak. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU zijn lidstaten in beginsel ertoe verplicht om in strijd met het recht van de Unie toegepaste heffingen terug te betalen; het recht op terugbetaling van heffingen die een lidstaat in strijd met het recht van de Unie heeft geïnd, is het gevolg en het complement van de rechten die de justitiabelen ontlenen aan de bepalingen van het recht van de Unie die dergelijke heffingen verbieden. Terugvordering van het onverschuldigd betaalde strekt ertoe om de gevolgen op te heffen van de onverenigbaarheid van de heffing met het recht van de Unie, door de economische last die ten onrechte heeft gedrukt op de uiteindelijke marktdeelnemer die ze heeft betaald, te neutraliseren.
4.10.
Als het gemeenschapsrecht niet voorziet in een regeling voor terugbetaling, moet het nationale recht voorzien in een regeling voor teruggave van met het gemeenschapsrecht strijdige heffingen. De nationale regeling moet het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen. Zie ook het Danfoss-arrest en de daarin aangehaalde jurisprudentie van het HvJEU. De eerste prejudiciele vraag in het Danfoss-arrest gaat – samengevat – over de eisen die het effectiviteitsbeginsel in een dergelijk geval stelt aan het nationale recht dat de teruggaaf van met het gemeenschapsrecht strijdige heffingen regelt als het gemeenschapsrecht niet voorziet in een regeling tot terugbetaling.
4.11.
Het onderhavige geval betreft echter een geval waarin wel een gemeenschapsregeling bestaat voor teruggave van in strijd met het recht van de Unie toegepaste heffingen, te weten artikel 236 CDW. Daarmee gaan de door Electro-Cirkel aangehaalde overwegingen uit het Danfoss-arrest over de eisen die het effectiviteitsbeginsel stelt aan een nationaalrechtelijke regeling voor teruggaaf van dergelijke heffingen hier niet op. Reeds hierom kan de door Electro-Cirkel gewenste teruggaaf aan haar niet rechtstreeks worden gebaseerd op het communautaire effectiviteitsbeginsel. De overige geschilpunten over deze grondslag van de vordering kunnen onbesproken blijven.
schadevergoedingsplicht op grond van het gemeenschapsrecht ?
4.12.
Benadeelde particulieren kunnen in geval van schending van het recht van de Unie door een lidstaat recht hebben op schadevergoeding wanneer is voldaan aan drie voorwaarden, te weten (i) dat het geschonden voorschrift van Unierecht ertoe strekt hun rechten toe te kennen, (ii) dat het om een voldoende gekwalificeerde schending van dat voorschrift gaat en (iii) dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze schending en de door de particulieren geleden schade.
4.13.
De tweede prejudiciële vraag uit het Danfoss-arrest heeft betrekking op de derde voorwaarde, die van het bestaan van causaal verband. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU is het in beginsel aan de nationale rechter om na te gaan of de gestelde schade een voldoende rechtstreeks gevolg van de schending van het recht van de Unie door de lidstaat is geweest. In het Danfoss-arrest is overwogen dat in een nationale regeling waarin een rechtstreeks causaal verband alleen tussen de inning van een onverschuldigd betaalde heffing door de Staat en de door de belastingplichtige geleden schade kan worden vastgesteld, het causaal verband niet zodanig mag worden opgevat dat het verkrijgen van schadevergoeding in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. Zo’n nationale regeling is in beginsel met het effectiviteitsbeginsel in overeenstemming, mits de afnemer waarop de belastingplichtige genoemde heffing heeft afgewenteld, zijn vordering tot vergoeding van de daardoor geleden schade krachtens het nationale recht tot bedoelde belastingplichtige kan richten. Het effectiviteitsbeginsel gebiedt evenwel dat indien vergoeding door de belastingplichtige van de schade die is geleden door de afnemer op wie de economische last van de op hem afgewentelde onverschuldigd betaalde belasting heeft gedrukt, onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, bijvoorbeeld in geval van insolventie van de belastingplichtige, de afnemer zijn vordering tot schadevergoeding rechtstreeks tot de Staat moet kunnen richten, zonder dat deze laatste hem geldig kan tegenwerpen dat een rechtstreeks causaal verband tussen de inning van de onverschuldigd betaalde heffing en de door de afnemer geleden schade ontbreekt.
4.14.
Dat Ebrex in dit geval de belastingplichtige is, is louter en alleen het gevolg van de keus van Electro-Cirkel om Ebrex opdracht te geven om in eigen naam en voor eigen rekening aangifte te doen van de invoer van de door Electro-Cirkel geïmporteerde spaarlampen. Electro-Cirkel had er evengoed voor kunnen kiezen Ebrex als de in artikel 5 lid 2, aanhef en eerste gedachtestreepje, CDW aangeduide direct vertegenwoordiger aangifte te laten doen, dus in naam en voor rekening van Electro-Cirkel. Dan was Electro-Cirkel zelf de belastingschuldenaar geweest en had zij zelf op de voet van artikel 236 CDW om teruggaaf kunnen verzoeken van ten onrechte afgedragen anti-dumpheffingen. In dat geval zou het faillissement van Ebrex geen enkele invloed (kunnen) hebben gehad op de mogelijkheid van Electro-Cirkel om op die grond teruggaaf te verzoeken – en te verkrijgen – van de ten onrechte afgedragen anti-dumpheffing.
4.15.
Anders dan Electro-Cirkel in eerste instantie betoogde, kon zij de hiervoor genoemde keus daadwerkelijk maken toen Ebrex de aangiftes in deze procedure voor haar deed. Vanaf 2005 was de in artikel 5 lid 2 CDW aangeduide directe vertegenwoordiging – waarbij Ebrex in naam en voor rekening van Electro-Cirkel aangifte zou hebben gedaan – namelijk technisch mogelijk. Het betoog van Electro-Cirkel dat in de jaren na invoering van de technische mogelijkheid daartoe, directe vertegenwoordiging niet gebruikelijk was en het enige tijd heeft geduurd voordat dit in den brede de praktijk werd, kan haar niet baten. Ook als dat zo is – wat de Staat overigens heeft betwist – is dat een gegeven dat zich volledig bevindt in de invloedssfeer en daarmee ook de risicosfeer van Electro-Cirkel.
4.16.
Uit het voorgaande blijkt dat Electro-Cirkel niet gelijk te stellen is met de (eind)afnemer op wie de accijns door de belastingplichtige is afgewenteld waarop het Danfoss-arrest betrekking heeft. Anders dan de (eind)afnemer waarop het Danfoss-arrest ziet, had Electro-Cirkel namelijk de keus om hetzij zelf de belastingplichtige te zijn hetzij de volgende schakel in de keten. Electro-Cirkel had dus evengoed zelf de terugvorderingsgerechtigde belastingplichtige kunnen zijn, maar heeft met de aan Ebrex gegeven opdracht ervoor gekozen de volgende schakel in de keten te zijn.
4.17.
Gezien het voorgaande stelt het effectiviteitsbeginsel niet ten aanzien van Electro-Cirkel de in het Danfoss-arrest geformuleerde beperking als het gaat om de beoordeling van het voor communautaire schadevergoeding vereiste causaal verband tussen de gestelde schending van het Unierecht en de schade.
4.18.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat het voor toekenning van communautaire schadevergoeding vereiste causaal verband ontbreekt. Het faillissement van Ebrex is de directe oorzaak van de door Electro-Cirkel geleden schade; gesteld noch gebleken is dat Electro-Cirkel zonder dit faillissement de door Ebrex terug ontvangen anti-dumpheffingen niet doorbetaald zou hebben gekregen van Ebrex.
4.19.
Deze grondslag van de vordering treft dus evenmin doel. De geschilpunten over de twee andere eisen voor communautaire schadevergoeding kunnen onbesproken blijven.
onrechtmatige daad ?
4.20.
De als laatste gestelde grondslag van de vordering, onrechtmatige daad, deelt het lot van de communautaire schadevergoeding vanwege het ontbreken van het ook voor schadeplichtigheid op deze grondslag vereiste causaal verband. De andere geschilpunten over de gestelde aansprakelijkheid en schadeplichtigheid uit hoofde van onrechtmatige daad kunnen onbesproken blijven.
slotsom
4.21.
Electro-Cirkel is deels niet-ontvankelijk. Voor het overige wordt haar vordering afgewezen, met veroordeling van Electro-Cirkel in de proceskosten. Deze worden begroot op € 10.251 (te weten: € 3.829 aan griffierecht en € 6.422 aan kosten voor de advocaat (2 punten tarief VIII).

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
verklaart Electro-Cirkel niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de taakuitoefening door de Ontvanger;
5.2.
wijst de vordering voor het overige af;
5.3.
veroordeelt Electro-Cirkel in de proceskosten van de Staat die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 10.251;
5.4.
verklaart de onder 5.3 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.