ECLI:NL:RBDHA:2016:8962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
499602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een vijfjarig jongetje, dat eerder door een Engelse rechter in het kader van het Haags Kinderbeschermingsverdrag zonder zijn moeder, maar met begeleiding van een jeugdbeschermer, naar Nederland is teruggeleid. De moeder verzocht achteraf om de verhuizing van het kind naar Engeland, terwijl de vader verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij hem en eenhoofdig gezag. Bij terugkeer in Nederland werd het kind onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming had een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing van het kind, dat eerder al onder toezicht was gesteld. De rechtbank heeft de situatie van het kind en de ouders beoordeeld, waarbij het contact tussen het kind en de ouders, de opvoedvaardigheden van de vader en de onduidelijke situatie van de moeder in Groot-Brittannië aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat een plaatsing bij een van de ouders op dat moment niet mogelijk was en dat de William Schrikker Stichting gemachtigd werd om het kind uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. De rechtbank benadrukte dat de vader de mogelijkheid moet krijgen om zijn opvoedingsvaardigheden te tonen en dat de contacten met het kind uitgebreid moeten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/499602 / JE RK 15-2172
Datum uitspraak: 20 mei 2016

Beschikking van de meervoudige kamer

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 16 november 2015 ingekomen verzoekschrift, als aanvulling op het oorspronkelijke verzoekschrift ingediend op 11 november 2015 van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (hierna te noemen: de Raad)
betreffende:
- [geslachtsnaam mj] , [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de man] ,
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.H. van Haga te ’s-Gravenhage,
[de vrouw] ,
de moeder,
wonende op een geheim adres te Groot Brittannië,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna: de William Schrikker Stichting.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 23 november 2015 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 23 november 2015 tot 23 november 2016 en is de William Schrikker Stichting gemachtigd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, zulks van 23 november 2015 tot 23 mei 2016. Daarbij is het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 23 november 2015, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- het briefrapport d.d. 7 april 2016 van de Raad;
- een rapport d.d. 29 april 2016 van de William Schrikker Stichting;
- een brief d.d. 4 mei 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- een F9-formulier d.d. 9 mei 2016 van de advocaat van de moeder.
Op 10 mei 2016 is de behandeling ter terechtzitting van deze rechtbank voortgezet in de vorm van een
gecombineerde behandelingvan zowel het onderhavige verzoek als het verzoek van de vader ter zake van de gezagsuitoefening over [minderjarige] (C/09/502728 / FA RK 15-10162), op welk verzoek bij afzonderlijke beschikking wordt beslist.
Nu de gecombineerde behandeling ter zitting van 10 mei 2016 een behandeling door een meervoudige kamer van deze rechtbank is, is de onderhavige procedure, om proces-economische redenen en in verband met de complexiteit van deze zaak, door de kinderrechter verwezen naar deze meervoudige kamer.
Ter terechtzitting zijn verschenen: [naam] namens de Raad, [naam] en [naam] namens Bureau Jeugdzorg, en de vader met zijn advocaat. De moeder en haar advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling

De rechtbank neemt over al hetgeen bij beschikking van 23 november 2015 is overwogen en beslist.
De Raad heeft bij brief d.d. 7 april 2016 zijn verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling gehandhaafd. De Raad heeft voorts het volgende aangevoerd.
Via Skype had [minderjarige] tweemaal per week contact met de moeder. Aan de moeder is verzocht om Nederlands met [minderjarige] te spreken, maar zij stond daar niet direct voor open. Moeder is voorts vaak niet bereikbaar, noch voor [minderjarige] , noch voor de jeugdbeschermer, mevrouw [naam] . Het contact tussen de moeder en mevrouw [naam] verloopt moeizaam. De moeder wil dat [minderjarige] bij haar in Groot-Brittannië terug komt, maar de situatie van de moeder in Groot-Brittannië is (nog steeds) onduidelijk. Kort onderzoek naar de situatie van de moeder in Groot-Brittannië acht de Raad gewenst.
De vader heeft onder begeleiding contact met [minderjarige] . De vader is lief voor [minderjarige] , maar toont geen inzicht in zijn belevingswereld. De vader volgt adviezen van hulpverleners wel beter op dan voorheen. Het contact met de vader wordt door [minderjarige] als fijn ervaren en dient te worden gecontinueerd en waar mogelijk te worden uitgebreid. De vader is (nog) niet stevig genoeg om [minderjarige] in de nabije toekomst te verzorgen en op te voeden. De Raad meent dat gelet op het voorgaande een plaatsing van de minderjarige bij één van de ouders op dit moment niet mogelijk is.
De William Schrikker Stichting heeft hetgeen de Raad naar voren heeft gebracht bevestigd. Sinds 23 maart 2016 heeft de moeder, ondanks pogingen van de volwassenen rond [minderjarige] via Skype daartoe, helemaal geen contact meer met [minderjarige] gehad. Voor mevrouw [naam] is de moeder sinds 24 maart 2016 per mail en per telefoon niet meer bereikbaar. In het telefoongesprek van 24 maart 2016 heeft de moeder aangegeven dat, als de William Schrikker Stichting er niet voor zou zorgen dat [minderjarige] terugkeerde naar Groot-Brittannië, zij geen contact meer met [minderjarige] wilde.
De contacten van de vader met [minderjarige] (om de week twee uur) zijn afwisselend door Middin en mevrouw [naam] begeleid. Hierbij bleek dat de opvoedvaardigheden van de vader (thans) onvoldoende tegemoetkomen aan de behoefte van [minderjarige] .
De balans tussen affectie en structuur ontbreekt. Vader vindt het moeilijk om tips en adviezen aan te nemen en gaat dan ook met enige regelmaat in discussie met de begeleider.
Ten aanzien van de nabije toekomst geldt dat [minderjarige] tot het einde van het schooljaar in het huidige pleeggezin kan blijven. Gezocht wordt naar een ander passend (perspectief biedend) pleeggezin. Gelet op al hetgeen [minderjarige] in zijn leven reeds heeft moeten doorstaan dient rustig te worden omgegaan met wisselingen en veranderingen in de opvoedsituatie van [minderjarige] .
Op vragen van de rechtbank heeft mevrouw [naam] verklaard dat in de tussentijd het contact van [minderjarige] met de vader kan worden uitgebreid naar een wekelijks contact van twee uur en, wanneer dat goed gaat, naar een contact van tweemaal per week en eventueel een uitbreiding van de uren. Teneinde een goed beeld te krijgen van de mogelijkheid dat [minderjarige] op niet al te lange termijn bij de vader zou kunnen wonen, dient de vader intensiever dan thans het geval is te worden begeleid, bijvoorbeeld door middel van psycho-educatie bij Middin of bij Kwadraat.
Welke impact het verleden op [minderjarige] precies heeft gehad is nog niet duidelijk. [minderjarige] toont niet direct probleemgedrag, maar vanwege zorgen over zijn spelvermogen en vermoedens van hechtingsproblemen is hij met toestemming van de vader aangemeld bij een GZ-psycholoog. Toestemming van de moeder, ondanks een daartoe aan de moeder gegeven aanwijzing, ontbreekt tot nu toe, aldus de William Schrikker Stichting
De vader heeft ter terechtzitting gesteld [minderjarige] het liefst zo snel mogelijk bij hem te willen hebben en de plaatsing in pleeggezinnen in duur zo veel mogelijk te willen beperken. De vader wenst duidelijkheid over wat van hem wordt verwacht en hij wil meewerken aan alles wat ervoor kan zorgen dat [minderjarige] bij hem kan wonen. Hij heeft ingestemd met de voorgestelde psycho-educatie.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat een plaatsing van [minderjarige] bij een van de ouders op dit moment (nog) niet mogelijk is. [minderjarige] heeft een opvoeder nodig die een goede balans kan vinden tussen affectie en structuur, waartoe vader thans (nog) onvoldoende in staat is. Mede gelet op de vele wisselingen die [minderjarige] in zijn jonge leven reeds heeft moeten meemaken, dient door de William Schrikker Stichting vooral te worden gezocht naar een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] . Gelet op de ontwikkelingen rond de moeder van [minderjarige] en het verbroken contact met haar zou het naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur verdienen indien [minderjarige] bij de vader zou kunnen wonen en dienen de inspanningen binnen de ondertoezichtstelling zich daar thans in eerste instantie op te richten. Nu de vader zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard om in alle opzichten mee te werken aan de aan hem te bieden hulpverlening en hij bereid is daarbij begeleiding (bij voorbeeld psycho-educatie van Middin dan wel Kwadraat) te accepteren, meent de rechtbank dat over zijn geschiktheid als opvoeder van [minderjarige] binnen afzienbare tijd duidelijkheid kan komen. Indien de vader over voldoende opvoedingsvaardigheden blijkt te beschikken om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft, kan naar een plaatsing van [minderjarige] bij de vader worden toegewerkt. De rechtbank is er zich daarbij van bewust – en wil dit ook nadrukkelijk bij de vader onder de aandacht brengen – dat de mogelijkheid bestaat dat de vader uiteindelijk niet aan de eisen van een voldoende stabiele en vaardige opvoeder voor [minderjarige] zal kunnen voldoen, in welk geval plaatsing in een perspectief biedend pleeggezin aan de orde komt.
Om de vader voldoende gelegenheid te bieden zijn opvoedingsvaardigheden te tonen en verder te ontwikkelen acht de rechtbank een zo spoedig mogelijke uitbreiding van de contacten van de vader met [minderjarige] noodzakelijk. De rechtbank merkt daarbij op dat – indien [minderjarige] van pleeggezin dient te wisselen – dit niet ten koste van het contact van de vader met [minderjarige] mag gaan. De William Schrikker Stichting heeft zich, zoals hiervoor is vermeld, bereid verklaard hiermee rekening te willen houden en tot uitbreiding van het contact te zullen overgaan.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
[minderjarige] [geslachtsnaam mj] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 23 mei 2016 tot 23 november 2016, zijnde de resterende duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, C.G. Meeder en W.G. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.