ECLI:NL:RBDHA:2016:8961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
502728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar Groot-Brittannië en hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 maart 2016 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, die in Groot-Brittannië verblijft, verzocht om vervangende toestemming om met haar kind naar Engeland te verhuizen. De vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen. De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld en na terugkeer uit Engeland in een pleeggezin geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in persoon aanwezig was tijdens de zitting en dat er geen vergelijk tussen partijen kon worden beproefd. De moeder heeft aangegeven dat ze onder dwang van haar echtgenoot naar Groot-Brittannië is verhuisd en dat ze nu in een vrouwenopvanghuis verblijft. De vader heeft verweer gevoerd en betoogd dat een verhuizing naar Groot-Brittannië niet in het belang van de minderjarige is. De William Schrikker Stichting en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook gepleit voor handhaving van de huidige situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verhuizing van de minderjarige naar Groot-Brittannië niet in zijn belang is, gezien de onzekere situatie van de moeder en de stabiliteit die de minderjarige in Nederland heeft. Het verzoek van de moeder is afgewezen, en de rechtbank heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aangehouden voor nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de vader. De zorgregeling is voorlopig gewijzigd, waarbij het contact tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding van de William Schrikker Stichting zal plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-10162
Zaaknummer: C/09/502728
Datum beschikking: 16 maart 2016

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 30 december 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de moeder,
wonende op een geheim adres te Groot Brittannië,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[verweerder] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.H. van Haga te 's-Gravenhage,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna: de William Schrikker Stichting.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • de brief d.d. 4 februari 2016 van de William Schrikker Stichting.
Op 10 februari 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de moeder, de vader met zijn advocaat, [naam] namens de William Schrikker Stichting en [naam] en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hiena: de raad).
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen die de toestemming van de vader en/of de gezinsvoogd vervangt om naar Groot-Brittannië te verhuizen met de minderjarige, alwaar de minderjarige ook al woonachtig was voorafgaand aan de teruggeleidingsprocedure,
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vader zelfstandig verzocht bij beschikking, met wijziging van de beschikking van 23 december 2013 van deze rechtbank en/of de beschikking van
5 november 2014 van het gerechtshof Den Haag:
I. primair:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, zulks met uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
subsidiair:
- indien het hoofdverblijf van de minderjarige blijft bij de moeder, terwijl de vervangende toestemming wordt afgewezen, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school en elke woensdag uit school tot 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder voor het halen en brengen van de minderjarige dient te zorgen indien het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder niet gelegen is in [plaatsnamen] , en zij de kosten van halen en brengen voor haar rekening neemt;
meer subsidiair:
- indien de moeder vervangende toestemming wordt verleend er gelijktijdig een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond, alsmede gedurende de voor de minderjarige geldende schoolvakanties en feestdagen, bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder voor het halen en brengen van de minderjarige dient te zorgen en de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening dient te nemen;
II. een voorlopige zorgregeling vast te stellen die er toe leidt dat de contacten tussen de minderjarige en de vader worden opgebouwd en uitgebreid, waarbij in ieder geval wordt bepaald dat er tussen de minderjarige en de vader onbegeleid contact zal zijn beginnende op elke woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 19.00 uur, waarbij na een maand, althans een nader door de rechtbank te bepalen duur, de minderjarige tevens om de week een weekeinde bij de vader zal zijn beginnende met een hele dag in het weekeinde uit te breiden met één en latere meerdere overnachtingen, althans een opbouw vast te stellen als de rechtbank passend acht;
III. te bepalen dat de moeder voor elke dag dat zij de vastgestelde, al dan niet voorlopige, zorgregeling niet nakomt een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag, een deel van de dag te begrijpen als een dag;
IV. te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag dat de moeder geen gevolg geeft aan de door haar bij beschikking d.d. 23 december 2013 van deze rechtbank opgelegde informatieregeling;
V. veroordeling van de moeder in de proceskosten.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- De minderjarige was van 30 maart 2011 tot 30 maart 2013 onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en is hij (met spoed) uit huis geplaatst geweest van 20 april tot 29 april 2011.
- Op 30 mei 2012 heeft deze rechtbank een voorlopige zorgregeling van de vader met de minderjarige vastgesteld in die zin dat de vader de minderjarige een keer per veertien dagen op zaterdag van 15.00 uur tot 17.00 uur ziet onder begeleiding van een door de ouders aan te wijzen persoon.
- Op 17 december 2012 heeft deze rechtbank de ouders, voor het op gang brengen van de contacten tussen de vader en de minderjarige, verwezen naar het omgangshuis.
- Tevens is door deze rechtbank op 17 december 2012 aan de moeder vervangende toestemming verleend voor het verkrijgen van een reisdocument ten behoeve van de minderjarige.
- Met ingang van 31 mei 2013 was de minderjarige wederom (aanvankelijk voorlopig) onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zulks tot 30 november 2014. Tevens is de minderjarige in het kader van een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing van 31 mei 2013 tot 20 oktober 2013 uit huis geplaatst geweest.
- Bij beschikking d.d. 23 december 2013 van deze rechtbank is –kort weergegeven– een door Bureau Jeugdzorg te begeleiden contact van één uur per twee weken van de vader met de minderjarige bepaald en is bepaald dat de moeder aan de vader eenmaal per drie maanden een recente kleurenfoto en het laatste schoolrapport toestuurt.
- Eind februari 2014 is de moeder, zonder toestemming daartoe verkregen te hebben van de vader en/of Bureau Jeugdzorg, verhuisd van [plaats] naar [plaats] .
- Bij beschikking d.d. 5 november 2014 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking d.d. 23 december 2013 vernietigd en een zorgregeling vastgesteld waarbij -kort weergegeven- het contact tussen de vader en de minderjarige ten minste tweemaal per maand onder begeleiding bij Stichting TussenThuis te [plaats] zal plaatsvinden, waarbij de moeder zorgt voor het halen en brengen van de minderjarige en ieder der ouders de helft van de kosten voor de begeleide contacten dient te voldoen.
- De moeder is in het vierde kwartaal van 2014 zonder toestemming van de vader en/of van Bureau Jeugdzorg met de minderjarige naar Groot-Brittannië verhuisd. Op 24 november 2014 is –mede om die reden– het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
- The High Court of Justice te London heeft bij uitspraak van 29 september 2015 bepaald dat de minderjarige uiterlijk op 13 november 2015 moet terugkeren naar Nederland.
- De minderjarige is op 13 november 2015, zonder de moeder, onder begeleiding van de gezinsvoogdijwerker teruggekeerd naar Nederland.
- Bij beschikkingen d.d. 11 en 16 november 2015 van deze rechtbank is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de periode van 13 november 2015 tot 25 november 2015.
- Op 23 november 2015 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige, met ingang van 23 november 2015 uitgesproken, geldend tot 23 november 2016. Hierbij is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg/plaatsing binnen het netwerk verleend, zulks met ingang van 23 november 2015 tot 23 mei 2016, en is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden tot een nog nader te bepalen vervolgzitting, gelegen kort vóór 23 mei 2016.
- De minderjarige verblijft thans in het kader van de voornoemde ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in een in Nederland wonend pleeggezin buiten het netwerk van de ouders.

Beoordeling

Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de over en weer gedane verzoeken.
Vervangende toestemming tot verhuizing
Nu partijen samen het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen brengt dit mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige in beginsel toestemming van de vader nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijke Wetboek (BW) worden voorgelegd aan de rechter.
De rechtbank heeft, nu de moeder niet ter terechtzitting aanwezig was, geen vergelijk tussen partijen kunnen beproeven.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de moeder de feitelijke omstandigheden van de moeder in Groot-Brittannië weergegeven. De moeder stelt onder dwang van haar huidige echtgenoot te zijn gehuwd en met hem en de minderjarige naar Groot-Brittannië te zijn vertrokken. Op 7 november 2015 is uit die relatie haar tweede kind geboren. Vanwege huiselijk geweld heeft de moeder in januari 2016 met de baby de echtelijke woning in Groot-Brittannië verlaten; zij woont nu met de baby in een vrouwenopvanghuis, alwaar zij begeleiding krijgt. Daarnaast ontvangt de moeder steun van een Britse instelling voor jeugdbescherming. De moeder heeft het in Groot-Brittannië niet naar haar zin; zij wil niet terugkeren naar haar huidige echtgenoot en wil zo snel mogelijk terug naar Nederland. Op dit moment heeft de moeder geen toestemming van haar huidige echtgenoot –die volgens de moeder samen met haar is belast met het ouderlijk gezag over de baby– en/of van de Britse autoriteiten om met de baby Groot-Brittannië te verlaten. De moeder heeft geen geld, zij is financieel geheel afhankelijk van haar huidige echtgenoot. Zij krijgt in Groot-Brittannië ook geen rechtsbijstand. Onduidelijk is hoe de situatie van de moeder zich verder zal ontwikkelen. De moeder begrijpt dat het in de situatie waarin zij thans verkeert niet in het belang van de minderjarige is dat hij naar Groot-Brittannië verhuist.
De vader voert verweer. Hij stelt dat een verhuizing van de minderjarige naar Groot-Brittannië op dit moment, maar ook in een later stadium waarin de moeder haar leefsituatie dusdanig op orde heeft dat zij in eigen levensonderhoud kan voorzien en een vaste woonplaats heeft, niet in het belang van de minderjarige is. De vader acht het gewenst dat de minderjarige in een stabiele, voor hem vertrouwde omgeving wordt verzorgd en opgevoed
(bij voorkeur door hem) en dat de minderjarige contact heeft met beide ouders. Tot nu toe heeft de moeder zich in Nederland steeds onttrokken aan hulpverlening en heeft zij telkens, zonder overleg met de vader of met hulpverleners, haar eigen plan getrokken. Dientengevolge is de minderjarige steeds verplaatst en is het contact van de vader met de minderjarige al jaren zeer beperkt. Wanneer de minderjarige in Nederland of in Groot-Brittannië herenigd wordt met de moeder is het nog maar de vraag of de moeder de minderjarige in de toekomst de voor hem benodigde veiligheid en stabiliteit zal kunnen bieden, zodat hij zich behoorlijk kan ontwikkelen. Bovendien lijkt het, gelet op het verleden, niet vanzelfsprekend dat de moeder daarbij de daartoe benodigde hulpverlening zal accepteren.
De William Schrikker Stichting heeft gepleit voor handhaving van de huidige situatie. De door de advocaat van de moeder beschreven situatie waarin de moeder verkeert in Groot-Brittannië is bevestigd door de Britse jeugdbescherming. De minderjarige is een blij en vrolijk, innemend kind, dat snel de Nederlandse taal oppakt en zich in het pleeggezin, waar hij in elk geval tot het einde van de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing (23 mei 2016) kan blijven, goed ontwikkelt. Op dat moment zal meer bekend zijn over wat wenselijk is voor de nabije toekomst. Onduidelijk is op dit moment welke gevolgen de (recente) ervaringen van de minderjarige voor hem met zich mee zullen brengen. De moeder heeft via Skype contact met de minderjarige; de vader en de minderjarige hebben eenmaal per veertien dagen gedurende twee uren onder begeleiding contact met elkaar.
Ook de raad meent dat er op dit moment geen wijzigingen moeten worden gebracht in de opvoedsituatie van de minderjarige. Gewenst is dat in de situatie van de minderjarige rust en stabiliteit wordt gebracht en dat er duidelijkheid komt over het perspectief voor de nabije toekomst.
Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hierbij dienen de belangen van de minderjarige een overweging van de eerste orde te vormen.
De rechtbank is van oordeel dat alleen al gelet op de hiervoor vermelde feitelijke omstandigheden waarin de moeder verkeert, een verhuizing van de minderjarige naar Groot-Brittannië niet in zijn belang is. De onzekerheid die bestaat over voortzetting van het verblijf van de moeder in Groot-Brittannië en de onzekere toestand waarin de minderjarige bij een hereniging met de moeder zal kunnen komen te verkeren acht de rechtbank ongewenst. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de moeder met het meenemen van de minderjarige naar Groot-Brittannië, zonder enige behoorlijk voorbereiding en zonder daartoe te hebben overlegd met de William Schrikker Stichting, ondoordacht heeft gehandeld en daarmee het welzijn, de rust en de stabiliteit, alsook de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar heeft gebracht. Ook de verstoorde communicatie tussen de ouders en het feit dat de moeder door haar vertrek met de minderjarige naar Groot-Brittannië het contact van de minderjarige met zijn vader ernstig heeft gefrustreerd, maakt dat een verhuizing van de minderjarige naar Groot Brittannië ongewenst is.
Het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming om de minderjarige te laten verhuizen naar Groot-Brittannië zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, afwijzen.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige
De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. Hij acht het in het belang van de minderjarige dat hij een stabiele thuisbasis heeft. De vader meent dat hij in staat is om die stabiliteit te bieden.
De William Schrikker Stichting en de raad hebben een standpunt ingenomen zoals hiervoor beschreven. Beide zijn van mening dat –alvorens wordt beslist op het verzoek van de vader– er onderzoek dient te worden gedaan naar de leefomstandigheden en de opvoedvaardigheden van de vader en het perspectief van de moeder voor de nabije toekomst. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich er in kan vinden dat een dergelijk onderzoek wordt verricht en dat hij daaraan ten volle zal meewerken.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de beslissing op het verzoek van de vader aanhouden. Zij merkt daarbij op dat de minderjarige formeel de hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt en in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst zal blijven.
De rechtbank zal de William Schrikker Stichting verzoeken het rapport van het hiervoor beschreven onderzoek in de onderhavige procedure in te brengen door dit tegen de nadere behandeling ter terechtzitting (welke behandeling –indien de William Schrikker Stichting te zijner tijd een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing indient– gecombineerd met dat verzoek zal plaatsvinden) aan de rechtbank en aan partijen toe te sturen.
De zorgregeling
Gelet op de huidige situatie, waarbij de moeder in Groot-Brittannië verblijft en de minderjarige in een pleeggezin is geplaatst, verzoekt de vader om een wijziging van de door het gerechtshof Den Haag bij beschikking d.d. 5 november 2014 bepaalde zorgregeling.
Op het verzoek van de vader tot een opbouw naar een meer uitgebreide contactregeling en onbegeleid contact heeft de William Schrikker aangevoerd dat de minderjarige, alvorens tot een uitbreiding van het contact kan worden gekomen, eerst een band met de vader moet opbouwen. Bij terugkeer naar Nederland sprak de minderjarige geen Nederlands meer en was hij vergeten dat de vader zijn vader is. De minderjarige heeft zijn moeder in Groot-Brittannië moeten achterlaten en hij is bij voor hem onbekende pleegouders geplaatst en op een nieuwe school; hij moest aan die nieuwe situatie eerst wennen en daarin ook aarden. Met zijn moeder, die voor de minderjarige de primaire hechtingsfiguur was, heeft de minderjarige nu slechts via Skype contact. Een frequenter contact met de vader, indien praktisch mogelijk, moet in het schema, maar vooral ook in het tempo van de minderjarige passen, en dat is thans nog niet het geval. Met de huidige frequentie zal volgens de William Schrikker Stichting zeker ook sprake zijn van opbouw van een emotionele band van de minderjarige met de vader.
Ten aanzien van onbegeleid contact heeft de William Schrikker Stichting opgemerkt dat vader nog moeite heeft met het stellen van grenzen aan de minderjarige tijdens de contacten en dat de vader niet goed lijkt te beseffen wat de minderjarige nodig heeft, zodat begeleiding thans nog noodzakelijk is.
Vanuit het traject van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige is de William Schrikker Stichting reeds doende met het onderzoeken van de leefsituatie van beide ouders en de opvoedkwaliteiten van de vader. In dat kader zal de William Schrikker Stichting zich tevens buigen over een mogelijke uitbreiding van het contact en van onbegeleid contact van de vader met de minderjarige, aldus de William Schrikker Stichting.
De moeder voert verweer tegen de wijziging van de zorgregeling. Zij heeft aangevoerd dat het resultaat van het onderzoek door de William Schrikker Stichting dient te worden afgewacht.
De vader heeft de stellingen van de William Schrikker Stichting bestreden.
De rechtbank is van oordeel het vooralsnog niet wenselijk is om de zorgregeling uit te breiden. Ter terechtzitting is gebleken dat uitvoering wordt gegeven aan de door het gerechtshof vastgelegde regeling, met dien verstande dat thans niet de Stichting TussenThuis te [plaats] de begeleiding verzorg, maar de William Schrikker Stichting, die de begeleiding heeft uitbesteed aan Middin. Het contact van de vader met de minderjarige duurt steeds twee uren en vindt (twee keer per maand) plaats op maandag. De rechtbank gaat ervan uit dat de William Schrikker Stichting de mogelijkheid van uitbreiding van de contacten van de vader met de minderjarige gelijktijdig met de leefsituatie en de opvoedkwaliteit van de vader onderzoekt, en zal ook dit verzoek van de vader derhalve aanhouden in afwachting van het resultaat van het door de William Schrikker Stichting te verrichten onderzoek. De rechtbank zal niettemin de bij beschikking van het gerechtshof vastgelegde regeling voorlopig zodanig wijzigen dat de contacten voortaan worden begeleid door de William Schrikker Stichting.
Dwangsommen
Het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom aan de moeder in geval de moeder de vastgestelde zorgregeling en informatieregeling niet nakomt zal de rechtbank, hoewel de vader thans geen belang heeft bij dit verzoek, aanhouden voor het geval de moeder naar Nederland terugkeert en de minderjarige weer bij haar gaat wonen.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar Groot Brittannië;
wijzigt de bij beschikking d.d. 5 november 2014 van het gerechtshof Den Haag vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat voortaan
-
voorlopig- het contact tussen de vader en de minderjarige ten minste tweemaal per maand onder begeleiding van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zal plaatsvinden op door de William Schrikker Stichting te bepalen momenten;
bepaalt dat de verzoeken inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zullen worden behandeld ter terechtzitting van de meervoudige kamer van
10 mei 2016 te 09.30 uur;
bepaalt dat, wanneer tegen die tijd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering een verzoek tot
verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsingvan de minderjarige is ingediend, de behandeling van dat verzoek zal worden
gecombineerdmet de behandeling van de onderhavige verzoeken;
gelast de griffier de oproeping van partijen, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming tegen voormelde terechtzitting;
verzoekt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering het rapport van het in het kader van de ondertoezichtstelling te verrichten onderzoek als hiervoor overwogen in de onderhavige procedure aan de rechtbank en aan partijen toe te sturen;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstakenaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, C.G. Meeder en W.G. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2016.