Uitspraak
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
Beschikking op het op 6 november 2015 ingekomen verzoek van:
[de man] ,
[de vrouw] ,
Procedure
Verzoek en verweer
Feiten
Beoordeling
mitser voldoende samenhang is met de hoofdzaak.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de man verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Het verzoek strekte tot opheffing van de betalingsverplichting voor kinderalimentatie en het opheffen van executoriaal beslag op huurpenningen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de vrouw. Tijdens de zitting op 15 december 2015 zijn beide partijen met hun advocaten verschenen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling.
De rechtbank overweegt dat de man, die in het verleden kinderalimentatie heeft betaald, nu verzoekt om schorsing van deze verplichting. De vrouw heeft verweer gevoerd en het belang van de executie van de alimentatie benadrukt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende samenhang is tussen het verzoek en de hoofdzaak, en dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert die het beslag onaanvaardbaar zou maken. De rechtbank concludeert dat de vrouw een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie van de alimentatie, en dat er geen onrechtmatig beslag is gelegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen, waarbij de rechtbank de belangen van beide partijen zorgvuldig heeft afgewogen. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.