3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 juli 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-1, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] (p. 13-15);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-3, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] (p. 16-19).
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de cumulatieven/alternatieven
Uit de feitelijke handelingen die zijn gepleegd door de verdachte en de [medeverdachte 1] leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachten zijn met een boksbeugel en een veerdrukpistool de avondwinkel binnengegaan en hebben onder dreiging van die wapens geroepen ‘kassa kassa open’ en ‘hier met dat geld van de kassa’. Op grond van de voorhanden zijnde stukken in het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat er op enig moment door een van de verdachten getracht is iets weg te nemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat met de door de verdachten gepleegde feitelijke handeling een poging tot afpersing is verricht.
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 juli 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forenische Opsporing, Wapens munitie en explosieven, opgenomen in het dossier met het nummer PL2016096862 WWE nummer 157/2016 d.d. 13 april 2016, inhoudende het relaas van [naam 2] , brigadier van politie, werkzaam als materiedeskundige wapens munitie en explosieven (p. 167-168).
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een veerdrukpistool, zijnde een verboden wapen in de zin van de WWM.