ECLI:NL:RBDHA:2016:8802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
09/827188-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht bij poging tot overval op avondwinkel met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie meerderjarige verdachten die betrokken waren bij een poging tot overval op een avondwinkel in Den Haag op 6 april 2016. De verdachten, waarvan één in de vluchtauto wachtte, waren gewapend met een veerdrukpistool en een boksbeugel. Tijdens de rechtszitting op 14 juli 2016 hebben de verdachten de feiten bekend. De officier van justitie had aanvankelijk jeugdstrafrecht voorgesteld, maar heeft dit in twee van de drie zaken ter terechtzitting ingetrokken op basis van adviezen van reclasseringsinstanties. De rechtbank heeft echter besloten om in alle drie de zaken jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachten qua persoon en ontwikkeling niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren en goed gedijden in de justitiële jeugdinrichting waar zij verbleven.

De rechtbank heeft de verdachten schuldig bevonden aan poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten met geweld en bedreiging probeerden de eigenaar van de winkel te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachten veroordeeld tot jeugddetentie, waarbij rekening is gehouden met hun persoonlijke omstandigheden en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hadden geleden door de overval. De uitspraak benadrukt de toepassing van jeugdstrafrecht voor jongvolwassenen en de noodzaak van begeleiding en toezicht door reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer 09/827188-16
Datum uitspraak 28 juli 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting
[instelling 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 april 2016 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of andere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan Supermarkt " [naam 1] " en/of [benadeelde 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- met bedekt/afgedekt gezicht en/of voorzien van een boksbeugel en/of (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen) Supermarkt [naam 1] " is binnengegaan en/of
- de boksbeugel in de lucht heeft gehouden en/of
- heeft/hebben gezegd (tegen de aldaar aanwezige [benadeelde 1] "kassa, kassa open" en/of "hier met dat geld van de kassa", althans woorden van dergelijke aard of strekking, en/of
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelde 1] heeft/hebben gericht,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is/zijn
voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 april 2016 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (serienummer: D01648), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 6 april 2016 werd rond 23.00 uur door twee personen een overval gepleegd op supermarkt/avondwinkel [naam 1] ´, gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. In de winkel waren de eigenaar en zijn vader aanwezig. Zij werden bedreigd met een vuurwapen en een boksbeugel. De daders zijn, toen de eigenaar en zijn vader zich verzetten, gevlucht.
Na melding wordt in de buurt wordt door de politie eerst de medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden.
Omdat de andere dader vermoedelijk met een auto is gevlucht, wordt gezocht naar die auto.
De auto wordt in Zoetermeer aangetroffen, met daarin de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte. Ook zij worden aangehouden.
De verdachten leggen uiteindelijk alle drie een (deels) bekennende verklaring af.
Aan de verdachte is de poging tot diefstal met bedreiging met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging tenlastegelegd.
Daarnaast is als feit 2 het voorhanden hebben van verboden wapen, te weten een veerdrukpistool, ten laste gelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten en de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 juli 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-1, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] (p. 13-15);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-3, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] (p. 16-19).
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de cumulatieven/alternatieven
Uit de feitelijke handelingen die zijn gepleegd door de verdachte en de [medeverdachte 1] leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachten zijn met een boksbeugel en een veerdrukpistool de avondwinkel binnengegaan en hebben onder dreiging van die wapens geroepen ‘kassa kassa open’ en ‘hier met dat geld van de kassa’. Op grond van de voorhanden zijnde stukken in het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat er op enig moment door een van de verdachten getracht is iets weg te nemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat met de door de verdachten gepleegde feitelijke handeling een poging tot afpersing is verricht.
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 juli 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forenische Opsporing, Wapens munitie en explosieven, opgenomen in het dossier met het nummer PL2016096862 WWE nummer 157/2016 d.d. 13 april 2016, inhoudende het relaas van [naam 2] , brigadier van politie, werkzaam als materiedeskundige wapens munitie en explosieven (p. 167-168).
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een veerdrukpistool, zijnde een verboden wapen in de zin van de WWM.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 6 april 2016 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld die [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan die [benadeelde 1] , tezamen en in vereniging met zijn mededader
- met bedekt/afgedekt gezicht en voorzien van een boksbeugel en
eenop
eenvuurwapen gelijkende voorwerp Supermarkt [naam 1] " is binnengegaan en
- de boksbeugel in de lucht heeft gehouden en
- heeft gezegd (tegen de aldaar aanwezige [benadeelde 1] ): "kassa kassa open" en/of "hier met dat geld van de kassa" en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde 1] heeft gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 april 2016 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (serienummer: D01648), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven - in lijn met het advies van de Reclassering - toepassing van het jeugdstrafrecht te zullen vorderen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de Reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit aan de verdachte een straf op te leggen met toepassing van het jeugdstrafrecht, maar daarnaast dat tevens dient te worden uitgegaan van de richtlijnen die gelden voor minderjarige verdachten. De eis van de officier van justitie is naar de mening van de raadsman buitenproportioneel. De raadsman heeft voorts verwezen naar een aantal uitspraken (rechtbank Haarlem 8 juni 2011 ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2057 en rechtbank Amsterdam 21 juni 2010 ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1416). In de aangehaalde zaken is er aanzienlijk meer geweld gebruikt en er is desondanks – onder toepassing van het jeugdstrafrecht – een kortere straf opgelegd dan thans tegen de verdachte wordt geëist.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een straf gelijk aan het voorarrest meer dan afdoende is. De verdachte is immers first offender en is zich zeer bewust van het leed dat hij heeft veroorzaakt. Hij heeft brieven geschreven aan de slachtoffers. Daarnaast is hij bereid om zich te houden aan alle voorwaarden die hem worden gesteld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging om een avondwinkel te overvallen. Er is eerst een plan gemaakt, daarna is een derde jongen [medeverdachte 2] ) op voorverkenning gestuurd en vervolgens is het plan uitgevoerd.
De [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn, met donkere kleding aan, de avondwinkel binnengegaan en hebben de eigenaar van de winkel en zijn vader onder bedreiging van een nepvuurwapen en een boksbeugel gesommeerd om de kassa en geld af te geven.
Dat de overval bij een poging is gebleven is enkel te danken aan het optreden van de aangevers die de confrontatie zijn aangegaan met de verdachten. Hierop hebben de verdachten de benen genomen en zijn zij ieder een eigen kant op gevlucht.
De [verdachte] is met behulp van de vluchtauto, waar de derde jongen [medeverdachte 2] in zat te wachten, ontsnapt. Korte tijd later zijn zij echter door de politie aangehouden. De [medeverdachte 1] , die de andere kant op was gerend, is al redelijk snel na de overval in de omgeving van de winkel aangehouden.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij en zijn medeverdachte de aangevers de stuipen op het lijf hebben gejaagd, alleen voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de aangevers.
Dat de aangevers zich door het handelen van de verdachten bedreigd hebben gevoeld, blijkt uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen en de bijgevoegde schriftelijke slachtofferverklaringen. Bovendien draagt een dergelijk feit bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
6.3.2
De persoon van de verdachte
Het gemak waarmee de verdachte is overgegaan tot een dergelijke daad, baart de rechtbank zorgen. Dat geldt temeer nu uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport en advies van GGZ Reclassering Palier d.d. 22 juni 2016.
6.3.3
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is.
De verdachte was ten tijde van de feiten 19 jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is.
Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om jongvolwassenen (van 18 tot 23 jaar) te berechten volgens het sanctiestelsel voor minderjarigen, mits de rechtbank grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de drie rapporten, voor ieder van de verdachten één, opgemaakt door respectievelijk GGZ Palier, Reclassering Nederland en het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die zijn uitgebracht. Opvallend is te noemen dat bij de drie verdachten sprake is van een bijna identieke (thuis)situatie en achtergrond. Desondanks is er in twee van de drie zaken geadviseerd om het commune strafrecht toe te passen en slechts in één zaak het jeugdstrafrecht. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de weging in de zaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] leidt tot toepassing van het commune strafrecht, terwijl in de zaak van [verdachte] toepassing van het jeugdrecht wordt geadviseerd.
De rechtbank acht de adviezen op dat punt onvoldoende gemotiveerd, ook na de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting, en zij zal deze adviezen dan ook terzijde schuiven en hierin haar eigen afweging maken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de problematiek die bij alle drie de verdachten aanwezig is typerend is voor jeugd- en adolescentieproblematiek, zoals blowen, het ontbreken van een scholing of andere dagbesteding, onzelfstandigheid en het niet dragen van eigen verantwoordelijkheid.
In de persoon van de verdachte ten tijde van het delict, de persoon van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en uit hetgeen over de verdachte naar voren is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om hem te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Tot slot constateert de rechtbank dat de verdachte (alsook zijn medeverdachten) vanaf de aanvang van de voorlopige hechtenis is geplaatst in een justitiële jeugdinrichting, onder welk regime hij goed gedijt.
6.3.4
De op te leggen straf
Alles afwegend komt de rechtbank tot de volgende strafmodaliteit en strafmaat.
Allereerst is zij van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende reactie vormt op het gedrag van de verdachte.
Daarnaast zal een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, dit om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding van de verdachte zeker te stellen.
Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de deskundige, waarbij het toezicht en de begeleiding dient te worden uitgevoerd door GGZ Reclassering Palier.
De rechtbank legt hiermee een lagere straf op dan gevorderd, omdat zij bij de bepaling van de strafoplegging rekening heeft gehouden met de richtlijnen die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen. Toepassing van het jeugdstrafrecht is niet slechts een middel om een straf ten uitvoer te leggen in een andersoortige instelling, i.c. een justitiële jeugdinrichting, maar het omvat alle waarborgen en aspecten van het jeugdstrafrecht.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.250,-.
[benadeelde 2] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.256,27.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De vordering tot schadevergoeding bestaat geheel uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.250,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de vordering is voldoende onderbouwd.
De rechtbank acht een bedrag van € 1.250,- als vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar. Voor het overige deel wijst de rechtbank de vordering af.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het tenlastegelegde feit en op vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 april 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 1] .
7.3.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot
€ 6,27, bestaande uit de post ‘reiskosten’ en uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 2.250,-.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht dit deel van de vordering ad € 6,27 dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag
ad € 1.250,- naar billijkheid toewijsbaar. Voor het overige deel wijst de rechtbank de vordering af.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het tenlastegelegde feit en op vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.256,27.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 april 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.256,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 36f, 45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder
1. e cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder
1. e cumulatief/alternatief en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1, 2e cumulatief/alternatief
POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WORDT GEPLEEGD;
Ten aanzien van feit 2
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende een door [instelling 2] te Den Haag te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

locatieverbod

- gedurende de proeftijd niet zal bevinden op het [adres 4] zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;

locatiegebod

- gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd op tijdstippen te bepalen door de reclassering aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 3] Den Haag zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;

onderwijs/dagbesteding

- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen dan wel een andere door de reclassering goed te keuren dagbesteding zal hebben;
geeft opdracht aan [instelling 2] om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
ten aanzien van feit 1 2e cumulatief/alternatief
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1] , een bedrag van € 1.250,-,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
ten aanzien van feit 1 2e cumulatief/alternatief
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2] , een bedrag van € 1.256,27,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.256,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2]
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, rechter,
mr. D. Biever, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.