ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/650226-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak door minderjarige verdachten met gebruik van vuurwapen en CS-gas

Op 21 juni 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op de juwelierszaak 'Van Wou' in Amsterdam. De overval vond plaats op 9 februari 2010, waarbij de verdachte samen met een mededader met een vuurwapen de juwelier bedreigde en sieraden uit de etalage nam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, in dit geval een CS-gasbusje.

De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij de juwelier met geweld werd bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het technisch bewijs, waaronder sporen van glas van de juwelierszaak op de jas van de verdachte, meegewogen in haar oordeel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededader de overval hadden gepleegd en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen hen.

Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de Amsterdamse oriëntatiepunten voor jeugddelinquenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de Maatregel Hulp en Steun opgelegd, waarbij de verdachte zich onder toezicht van de jeugdreclassering moet stellen. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen voorwerp, een scooter, onttrokken aan het verkeer, omdat dit was gebruikt bij de overval. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/650226-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 21 juni 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring "RIJ de Doggershoek" te Den Helder.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. van der Heijden-Douwes en van hetgeen door de raadsman van verdachte
mr. P. Jeeninga en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een (winkel)pand, gevestigd Van Woustraat 41) heeft/hebben weggenomen meerdere sieraden (waaronder gouden trouwringen en/of witgouden trouwringen met diamanten en/of gouden armbanden en/of kettingen, in elk geval (telkens) enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of juwelierszaak "Van Wou", in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen (telkens opzettelijk gewelddadig en/of dreigend):
- op/tegen de/het (slot) (van de) (voor)deur en/of het/de ruit(en) van voornoemd (winkel)pand heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens)
- voornoemde [naam 1] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vastgepakt houden en/of daarbij een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op/tegen het gezicht van voornoemde [naam 1], in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of (vervolgens)
- (met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen de schouder, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of (vervolgens)
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [naam 1] heeft/hebben gehouden en/of gericht gehouden toen verdachte en/of zijn mededader(s) in/uit de etalage van voornoemd (winkel)pand een of meer sieraden heeft/hebben gepakt en/of gegrepen en/of (vervolgens)
- (middels een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de vitrine van voornoemd (winkel)pand heeft/hebben kapot geslagen en/of kapot gemaakt en/of
(daarbij) (telkens dreigend) eenmaal of meermalen de woorden: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en/of "Ik schiet jou echt dood" en/of "Ik/we heb/hebben geld nodig" heeft/hebben toegevoegd, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een (traan) gasbusje, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 9 februari 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand, gevestigd Van Woustraat 41, heeft weggenomen meerdere sieraden toebehorende aan [[naam 1] en/of [naam 2] en/of juwelierszaak "Van Wou", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk gewelddadig en/of dreigend:
- tegen de voordeur en de ruit van voornoemd winkelpand hebben getrapt en vervolgens
- voornoemde [naam 1] hebben vastgepakt en daarbij een pistool hebben gericht en gericht gehouden op het gezicht van voornoemde [naam 1], en
- (met een pistool) hebben geslagen of gestompt tegen de schouder van voornoemde [naam 1] en
- een pistool, in de richting van voornoemde [naam 1] hebben gehouden en gericht gehouden toen verdachte en zijn mededader uit de etalage van voornoemd winkelpand sieraden hebben gepakt en
- middels een pistool, de vitrine van voornoemd winkelpand hebben kapot geslagen en
daarbij telkens dreigend de woorden: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en "Ik schiet jou echt dood" en "Ik heb geld nodig" hebben toegevoegd;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
op 9 februari 2010 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad een gasbusje, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met een verstikkende, weerloos makende en/of traanverwekkende stof, in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zullen worden bewezen.
De officier van justitie baseert haar vordering op het proces-verbaal van aangifte, de processen-verbaal van diverse getuigen, de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de schoenafdruk van de mededader, de buit, de scooter, de Dirk van den Broek tas en de aanhouding van verdachte en zijn mededader. Bovendien grondt de officier van justitie de vordering op de resultaten van het glasonderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: het NFI). De officier van justitie is ten slotte van mening dat het ten laste gelegde overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte niet een mogelijke alternatieve verklaring ten opzichte van de voor hem belastende inhoud van het dossier biedt en gebruik maakt van zijn zwijgrecht.
Ten aanzien van de verschillende afgelegde getuigenverklaringen en van het proces-verbaal van tijdlijn merkt de officier van justitie op dat de vluchtroute van verdachte en zijn mededader zeer mooi kan worden gereconstrueerd. Bij nauwkeurige lezing van de getuigenverklaringen blijkt volgens de officier van justitie dat de signalementen van verdachte en zijn mededader onderling niet veel van elkaar verschillen. Het is daarnaast van belang dat telkens een combinatie van bepaalde elementen (te weten twee jongens, een scooter, een rode Dirk van den Broek tas, een vuurwapen en de vluchtrichting) wordt gesignaleerd. De officier van justitie stelt dat gelet op de onderlinge samenhang tussen de getuigenverklaringen en de processen-verbaal van bevindingen, verdachte en zijn mededader de gewapende overval hebben gepleegd en dat zij rechtmatig op heterdaad zijn aangehouden.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde baseert de officier van justitie de vordering op het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (hierna te noemen: het KVI) en het proces-verbaal van technisch onderzoek. Gelet op het opschrift van het spuitbusje, de door het schudden kenbaar gemaakte in het spuitbusje aanwezige vloeistof en gelet op de makelij van het spuitbusje, waaruit blijkt dat niet met de inhoud kan worden gemanipuleerd, stelt de officier van justitie dat voldoende is aangetoond dat het gaat om een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie II.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft conform zijn ter zitting overgelegde pleitnotities betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hiertoe de volgende bewijsverweren gevoerd.
4.2.1.
De raadsman bepleit dat betrokkenheid van verdachte bij de overval onmogelijk is.
De raadsman voert aan dat de overvallers op 9 februari 2010 omstreeks 10.27 uur de overval in de Van Woustraat hebben gepleegd en dat zij daarna op de scooter zijn gevlucht.
De overvallers worden vervolgens omstreeks 10.33 uur op de kruising Stadhouderskade/Wibautstraat gesignaleerd door getuige [naam 3]. Die [naam 3] ziet dat de daders moeite hebben met het starten van de scooter en hij ziet hen niet op de scooter wegrijden. De politie veronderstelt in het proces-verbaal van tijdlijn dat de overvallers alsnog de scooter hebben kunnen starten. Een confrontatie van verdachte met getuige [naam 3] heeft naderhand niet plaatsgevonden.
Om 10.37 uur ziet verbalisant [naam 4] verdachte en de medeverdachte lopen in de Campenstraat, komende vanuit de richting Tilanusstraat.
De raadsman betoogt dat het onmogelijk is dat verdachte binnen tien minuten (gerekend vanaf het tijdstip van de overval) dan wel binnen vier minuten (gerekend vanaf het tijdstip van de verklaring van getuige [naam 3]) de volgende handelingen heeft kunnen verrichten:
- op de scooter van de kruising Stadhouderskade/Wibautstraat naar de Muntendamstraat rijden,
- vervolgens de scooter aldaar verbergen,
- de buit en andere goederen (tas, vuurwapen, hoofddeksels, etc.) wegmaken,
- naar de Tilanusstraat lopen,
- vanuit de Tilanusstraat naar de Campenstraat lopen.
De politie heeft deze volgorde van handelingen naderhand niet gereconstrueerd en volgens de raadsman is het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte binnen het korte tijdsbestek deze handelingen heeft kunnen plegen.
4.2.2.
De raadsman betoogt dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is, waardoor bewijs onrechtmatig is verkregen, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: WvSv). De raadsman stelt dat geen sprake was van een verdenking van verdachte zoals wordt bedoeld in artikel 27 WvSv. Dat verdachte bij het zien van de politie wegrent, is wellicht 'verdacht', maar hieruit kan niet een verdenking worden afgeleid. De verdenking moet berusten op - voor het strafbare feit relevante - objectieve en concrete gegevens. Algemene vermoedens zijn zonder andere feiten of omstandigheden onvoldoende grond voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Nu verdachte niet ter plekke (op heterdaad) is aangehouden, maar ongeveer vijftien minuten later in de Joubertstraat wordt aangehouden en geen sprake is geweest van een achtervolging vanaf de plaats delict zonder de daders uit het oog te zijn verloren dan wel van een spoor dat evident naar verdachte leidt, is de raadsman van mening dat ten tijde van de aanhouding geen enkele reden aanwezig was om te veronderstellen dat verdachte bij de overval betrokken zou zijn geweest. De raadsman vindt dat ten tijde van de aanhouding geen feiten en omstandigheden aanwezig waren om die aanhouding te rechtvaardigen.
De raadsman stelt subsidiair dat gelet op het voorgaande sprake is van een aanhouding buiten heterdaad waarvoor de officier van justitie geen toestemming heeft gegeven, hetgeen de aanhouding eveneens onrechtmatig maakt.
Meer subsidiair voert de raadsman aan dat zonder enige waarschuwing door de politie op verdachte is geschoten tijdens zijn aanhouding, door welk schot de verdachte is geraakt. Aangezien volgens de raadsman geen sprake is van een verdenking, is volgens hem geschoten op een 'verdacht' persoon. De raadsman vindt dit gebruikte geweld disproportioneel, waardoor de aanhouding als onrechtmatig dient te worden beoordeeld.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat ook de op zijn jas aangetroffen glassporen niet kunnen dienen als bewijs, aldus de raadsman.
4.2.3.
De raadsman brengt verder het volgende naar voren.
Ten eerste zet de raadsman een aantal kanttekeningen bij de verdenking van verdachte op grond van het signalement. De raadsman citeert hiertoe enkele passages uit het proces-verbaal van de buurtregisseur die verdachte en medeverdachte ziet lopen ter hoogte van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Door de gedragingen van verdachte en medeverdachte wordt de aandacht gewekt van de buurtregisseur. Die geeft een signalement van het tweetal. Door het wegrennen van verdachte stelt de buurtregisseur een onderzoek in. In het proces-verbaal wordt voorts gerelateerd dat bij de politie op dat moment al het vermoeden bestond dat verdachte was betrokken bij de overval. Volgens de raadsman vindt vervolgens een 'domino-effect' plaats en hij citeert hiertoe enkele passages uit de processen-verbaal van bevindingen.
De raadsman stelt dat het door de buurtregisseur opgegeven signalement niet onderscheidend is, waarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte zich om ongeveer 10.40 uur in Amsterdam in de Transvaalbuurt bevindt. Het gegeven signalement bevat geen bijzondere (onderscheidende) kenmerken, evenmin bevat het overeenkomstige kenmerken met de door de getuigen gegeven signalementen van de daders. De raadsman zet vervolgens de door de getuigen gegeven signalementen uiteen en hij benoemt de onderlinge verschillen tussen deze signalementen, het signalement van de buurtregisseur en hoe verdachte en de medeverdachte eruit zagen bij hun aanhouding.
Ten tweede voert de raadsman aan dat ten aanzien van verdachte niet belastend dan wel ontlastend bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is. De aangeefster heeft immers verdachte niet herkend in een fotoconfrontatie. Op de aangetroffen scooter zijn geen sporen van verdachte gevonden evenmin van het glas van de juwelierszaak. De raadsman betoogt dat de scooter slechts met betrekking tot het kenteken in verband met het delict kan worden gebracht, hetgeen hij een zeer mager verband vindt. De op straat gevonden latex handschoen bevat eveneens geen sporen van verdachte. Verder heeft de aangeefster verklaard dat zij koffie naar de daders heeft gegooid. Het NFI heeft op de kleding van verdachte geen sporen van koffie aangetroffen. Weliswaar is de afdruk van de schoenzool van de medeverdachte op de toonbank van de juwelier aangetroffen, dit houdt echter niet dat verdachte mededader is geweest. Het zou volgens de raadsman kunnen dat verdachte contact heeft gehad met de daders, waardoor glassporen bij hem zijn aangetroffen. Dit is echter geen bewijs voor mededaderschap.
Ten derde merkt de raadsman ten aanzien van het terugvinden van de gestolen sieraden het volgende op. De raadsman is uit de aangifte niet duidelijk geworden hoeveel sieraden zijn gestolen, nu geen inventarisatie hiervan is opgemaakt. In het proces-verbaal van bevindingen betreffende het terugvinden van de sieraden in de vuilnisbak bij het buurtcentrum in de Transvaalbuurt wordt gerelateerd dat drie à vier gouden oorsieraden zijn teruggevonden. Echter, in het proces-verbaal van relaas deel II is opgenomen dat zeven gouden oorsieraden aldaar zijn teruggevonden. Daarnaast wordt in de aangifte beschreven welke sieraden zijn weggenomen, waarbij 'oorsieraden' niet worden genoemd. De aangever zegt deze oorsieraden te herkennen als zijnde sieraden uit de winkel, maar de raadsman wordt op grond van het voorgaande niet duidelijk of de gevonden oorsieraden zijn gestolen bij de overval. In het KVI wordt aangegeven dat tafelzilver in beslag is genomen. De raadsman is van mening dat niet kan worden geconcludeerd dat dit afkomstig is van de overval. De verbalisanten hebben verder in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het terugvinden van de sieraden in de vuilnisbak bij het buurtcentrum in de Transvaalbuurt gerelateerd dat getuige [naam 5] aan verbalisant [naam 6] heeft verteld 'een jongen' te hebben gezien bij het buurtcentrum die vervolgens werd aangehouden door de politie. Verbalisant [naam 6] heeft dit in een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen vastgelegd waaruit blijkt dat voornoemde [naam 5] verdachte heeft bedoeld. Echter, die [naam 5] heeft achteraf in zijn verhoor als getuige verklaard dat hij niet heeft gezien dat 'de jongen' is aangehouden. Hij heeft eveneens niet gezien dat die jongen iets weggooide dan wel dat die jongen in de buurt van de vuilnisbak is geweest. Getuige [naam 5] zegt dat de jongen een donkerblauwe jas met bont aan had. Volgens de raadsman blijkt uit de inhoud van het dossier dat verdachte dit niet droeg. Naderhand heeft geen confrontatie plaatsgevonden tussen getuige [naam 5] en verdachte. Niemand heeft verdachte bij het buurtcentrum gezien en niemand heeft verdachte iets in de vuilnisbak zien weggooien.
De rechtbank concludeert dat de raadsman met het voorgaande heeft willen aangeven dat een ander dan verdachte de gewapende overval heeft gepleegd.
4.2.4.
De raadsman bepleit daarnaast dat de deskundige ir. M.L. Hordijk ter zitting heeft aangegeven niet te kunnen vaststellen dat de aangetroffen glassporen bij verdachte afkomstig zijn van het glas van de vitrines van de juwelier. De raadsman geeft aan dat de Bayesiaanse methode geen uitsluitsel geeft over de juistheid van de hypotheses. Het resultaat van het onderzoek naar de brekingsindex en de sporenelementsamenstelling van het glas heeft weliswaar een onderscheidend vermogen, maar het resultaat sluit niets uit. Een zekere marge blijft bestaan. De raadsman is dan ook van mening dat dit, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het resultaat van DNA-onderzoek, niet tot gevolg heeft dat de aangetroffen glassporen als direct bewijsmiddel kunnen dienen. Daarbij betoogt de raadsman dat geen onderzoek op activiteitenniveau is verricht. De glassporen zijn door uitklopping aangetroffen. Dit veronderstelt dat het oorspronkelijke glas door verdachte dan wel door de medeverdachte is stukgeslagen. Echter, het is eveneens mogelijk dat verdachte in contact is geweest met de daders van de overval, waardoor de glassporen zijn overgedragen. Volgens de raadsman houdt het aantreffen van de glassporen geen daderspoor in.
Indien de glassporen als bewijsmiddel zullen worden gebezigd, betoogt de raadsman dat in artikel 343 WvSv kan worden ingelezen dat een dubbele bevestiging noodzakelijk is teneinde daderschap vast te stellen. De raadsman stelt dat op grond van de overige bewijsmiddelen geen daderschap kan worden vastgesteld.
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 ten laste gelegde, wegens onvoldoende bewijs.
4.2.5.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde merkt de raadsman op dat het opschrift van het spuitbusje weliswaar 'CS-gas' vermeldt, maar dat de inhoud van het spuitbusje niet is onderzocht. De raadsman vergelijkt dit met het vinden van drugs, maar waarbij het opmaken van een Jellema-rapportage achterwege wordt gelaten. De raadsman stelt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de inhoud van het spuitbusje en verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de volgende, in samenvattende vorm, weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
De overval.
Op 9 februari 2010 omstreeks 10.27 uur rijden twee jongens op een grijze scooter door de Van Woustraat en zij stoppen ter hoogte van de juwelierszaak "Van Wou".i De twee jongens laten de scooter met draaiende motor op straat staan en begeven zich richting de ingang van de juwelierszaak.ii De twee jongens trappen met kracht tegen de deur en de ruit van de juwelierszaak.iii Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat zij hierdoor het slot van de voordeur opentrappen. De twee jongens gaan de winkel binnen. Eén van hen heeft een pistool bij zich en hij pakt de in de zaak werkzame [[naam 1] vast. Hij richt het pistool op haar gezicht en houdt dit op haar gericht. Ondertussen zegt hij meermalen tegen die [naam 1]: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en "Ik schiet jou echt dood" en "Ik heb geld nodig". De andere jongen neemt sieraden weg uit de etalage. De dader met het pistool slaat vervolgens het glas van een vitrine kapot en hij en zijn mededader nemen uit deze vitrine sieraden weg. De sieraden stoppen de daders in een rode Dirk van den Broek tas.iv Door de geconstateerde verwondingen bij voornoemde [naam 1] is achteraf gebleken dat zij gedurende de overval (met een pistool) is geslagen of gestompt tegen haar schouder.v De aangeefster en de getuigen geven vervolgens een signalement van de daders aan de politie door. Volgens de aangeefster gaat het om twee jongens van Marokkaanse afkomst. De gegeven signalementen van de aangeefster en de getuigen komen verder in die zin overeen dat het gaat om twee jonge jongens, gekleed in donkere kleding, in het bezit van een rode Dirk van den Broek tas en een vuurwapen.vi
De vluchtroute.
De twee daders verlaten het winkelpand.vii Getuige [naam 7] neemt waar dat één van de daders een op een wapen gelijkend voorwerp probeert te verbergen.viii De daders rijden vervolgens weg op de scooter en de rode Dirk van den Broek tas is op dat moment nog steeds in hun bezit. Zij slaan rechtsaf de Govert Flinckstraat in en rijden richting de Amsteldijk.ix Getuige [naam 7] merkt op dat het schotbord onder het stuur van de scooter niet goed aansluit, dat het kentekenplaatje klappert en dat het kenteken begint met [ ..].x
Op de kruising Stadhouderskade/Mauritskade worden door getuige [naam 3] omstreeks 10.33 uur twee jongens van Marokkaanse afkomst opgemerkt. Zij lijken moeite te hebben met het starten van een grijze scooter. De getuige [naam 3] ziet dat de twee jongens zwarte kleding aan hebben, in het bezit zijn van een op een rode Dirk van den Broek gelijkende tas en van een vuurwapen. De ene dader heeft een geschoren en de andere dader heeft een ongeschoren uiterlijk.xi De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het in het licht van de onderlinge samenhang tussen de gegeven signalementen, waarbij de opvallende afzonderlijke elementen zoals de rode tas, het vuurwapen en de donkere kleding telkens worden waargenomen, gaat om de twee daders van voornoemde gewapende overval.
Die [naam 3] ziet dat de twee daders de naast de weg gelegen woonwijk ingaan en hij besluit de woonwijk in te rijden teneinde te zien waar de twee daders zijn gebleven. [naam 3] ziet aldaar een politiebus staan en hij geeft zijn waarneming door aan de aanwezige agenten.xii Deze agenten relateren vervolgens in het proces-verbaal van bevindingen dat zij in de Swammerdamstraat door een getuige worden benaderd en dat de daders volgens de getuige zijn weggerend richting Weesperzijde.xiii De rechtbank concludeert dat dit getuige [naam 3] is geweest.
De buurtregisseur, dienstdoende bij Wijkteam 's-Gravesandeplein, wordt portofonisch op de hoogte gesteld van voornoemde overval en hoort dat een getuige mogelijk de twee daders heeft gezien in de Swammerdamstraat. De buurtregisseur is hierop in de richting van de Camperstraat gereden en ziet in de Camperstraat twee jongens van Marokkaanse afkomst lopen, komende uit de richting van de Tilanusstraat.xiv
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het onder 4.2.1. genoemde verweer van de raadsman van verdachte en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de in het dossier aanwezige uitvergrote plattegrond van de stad Amsterdamxv, de daders in staat waren om binnen tien minuten van de plaats delict zich te begeven naar de Camperstraat waarbij tot aan de Mauritskade gebruik is gemaakt van een scooter. Op voornoemde plattegrond is duidelijk te zien dat de Mauritskade en de Tilanusstraat/Camperstraat niet dermate ver uit elkaar liggen dat een persoon van jonge leeftijd niet binnen vier minuten deze afstand lopend zou kunnen overbruggen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige verrichte handelingen dat de daders voldoende tijd hebben gehad om de buit en de hulpmiddelen weg te maken, nu zij voor de duur van vier minuten buiten het zicht van de politie dan wel getuigen zijn gebleven.
De aanhouding van verdachte en de medeverdachte.
De buurtregisseur merkt op dat de jongens naast elkaar lopen, maar bij het zien van de buurtregisseur uiteengaan. De jongens gedragen zich zenuwachtig en kijken een aantal keer achterom. De ene jongen draagt zwarte bovenkleding en de andere jongen draagt lichte bovenkleding. Gelet op hun gedragingen vraagt de buurtregisseur om assistentie teneinde de personalia van beide jongens vast te stellen dan wel om een nader onderzoek in te stellen. Op het moment dat de assistentie arriveert, rent de jongen met zwarte bovenkleding hard weg.xvi Gelet op voornoemde overval, de looprichting van de jongens, het tijdsbestek en het doorgegeven signalement van de daders, vermoedt de politie dat de jongens betrokken zijn bij de overval.xvii De jongen met de lichte bovenkleding wordt aangehouden en blijkt de medeverdachte te zijn.xviii De politie heeft op dat moment de jongen met de zwarte bovenkleding nog in het vizier en besluit de achtervolging in te zetten. Met behulp van twee onbekend gebleven getuigen komt voornoemde jongen in de Danie Theronstraat weer bij de politie in beeld. De jongen tracht wederom voor de politie te vluchten, waarop de politie besluit middels het lossen van een schot de jongen tot stilstand te brengen. De jongen wordt vervolgens aangehouden, hij is de verdachte in deze stafzaak.xix Tijdens de fouillering van de medeverdachte blijkt dat de wit/grijze jas van de medeverdachte aan de binnenzijde geheel zwart is. Aan de zwarte zijde van de jas bevinden zich twee steekzakken. De politie concludeert hieruit dat de medeverdachte de jas ten tijde van zijn aanhouding binnenste buiten droeg.xx Tevens worden sleutels bij de medeverdachte aangetroffen, die op de toegangsdeur van de algemene ruimte naar de kelderboxen en op de deur van één van de kelderboxen passen alwaar de scooter is aangetroffen.xxi
Gelet op de overeenkomsten tussen de beschrijving van de scooter door voornoemde getuigen, de beschrijving van de aangetroffen scooter door de politie en de foto's van de aangetroffen scooter in het dossierxxii, concludeert de rechtbank dat het om de vluchtscooter gaat.
De rechtbank verwerpt het onder 4.2.2. genoemde verweer van de raadsman betreffende de onrechtmatigheid van de aanhouding van verdachte en overweegt hieromtrent als volgt.
De rechter-commissaris heeft in het voorbereidend onderzoek reeds geoordeeld dat de aanhouding weliswaar heftig, maar niet onrechtmatig is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit oordeel. Door de politie zijn gelet op het voorgaande voldoende feiten en omstandigheden in de processen-verbaal van hun bevindingen gerelateerd waardoor de aanhouding van verdachte wordt gerechtvaardigd. Niet alleen het wegrennen van verdachte, maar tevens de vluchtroute, het tijdsbestek, de kleding van verdachte en de aanwezigheid van de medeverdachte heeft geleid tot een verdenking van betrokkenheid bij de overval. Verdachte voldeed in voldoende mate aan de door aangeefster en voornoemde getuigen - in onderling verband en samenhang bezien - opgegeven signalementen, zodat ten aanzien van hem sprake was van een redelijke vermoeden van schuld aan feit 1.
De raadsman heeft subsidiair gesteld dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding, aangezien de aanhouding buiten heterdaad zonder toestemming van de officier van justitie heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de politie door de inhoud van voornoemde meldingen van de aangeefster en de getuigen voldoende aanwijzingen had dat hier sprake was van een vluchtpoging en het in veiligheid brengen van de buit van een zojuist gepleegde overval en dus van een heterdaad situatie, waarna de politie onmiddellijk in actie is gekomen met als resultaat dat verdachte ongeveer 18 minuten na de overval is aangehouden. In een dergelijke situatie is toestemming van de officier van justitie niet vereist voor de aanhouding van verdachte.
De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding, omdat door de politie op disproportionele wijze geweld is gebruikt tegen verdachte. De rechtbank overweegt dat het begrijpelijk is dat verdachte van het geweld is geschrokken, maar de Rijksrecherche heeft niet vastgesteld dat sprake is van disproportioneel gebruik van geweld. In onderhavige zaak gaat het om een gewapende overval, waarbij door meerdere getuigen is gezien dat één van de daders in het bezit is van een vuurwapen. Doordat verdachte niet wenste mee te werken aan zijn aanhouding en op de vlucht sloeg voor de politie, werd de veiligheid van de samenleving ernstig in gevaar gebracht. De politie heeft op voldoende wijze kenbaar gemaakt dat verdachte diende te blijven staan. Verdachte trachtte echter telkens te vluchten en leek te ontkomen, waardoor de politie de verdachte middels een schot tot stilstand heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande geen sprake is van disproportioneel gebruik van geweld door de politie.
Het verweer van de raadsman faalt mitsdien op alle punten.
Technisch bewijs
Het NFI heeft in de stofmonsters van de jas van verdachte vijf relatief grote glasdeeltjes aangetroffen. Vier van deze glasdeeltjes bleken in brekingsindex niet van het referentieglas, te weten het glas van de vitrine van de juwelier, te kunnen worden onderscheiden. Vervolgens zijn drie van de vier glasdeeltjes in sporenelementsamenstelling met het referentieglas vergeleken. Deze drie glasdeeltjes bleken niet van het referentieglas te kunnen worden onderscheiden. Voor deze drie glasdeeltjes geldt dat het resultaat van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker is wanneer deze stukjes afkomstig zijn van de vitrine van de juwelier waartoe het referentieglas heeft behoord dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp.xxiii Ter zitting is deskundige ir. M.L. Hordijk, werkzaam bij het NFI, gehoord met betrekking tot voornoemd resultaat van het onderzoek. Volgens voornoemde deskundige is het resultaat van het onderzoek naar de verschillen in brekingsindex en sporenelementsamenstelling erg onderscheidend. Onderzoek naar slechts de verschillen in brekingsindex van glas is minder onderscheidend, aangezien meer hoeveelheden glas met dezelfde brekingsindex in omloop zijn. De deskundige legt uit dat dit niet geldt voor de sporenelementsamenstelling van glas, nu als het ware 'de verontreiniging' van het glas wordt onderzocht. In dit onderzoek wordt het glas op meerdere elementen onderzocht op grond waarvan de mate van onderscheid kan worden bepaald.xxiv
In het voorgaande is reeds aangegeven dat de aangeefster heeft verklaard dat één van de daders met het vuurwapen het glas van de vitrine heeft stukgeslagen. De rechtbank concludeert op grond van de bevindingen van het NFI en voornoemde verklaring van de aangeefster dat het glas door het stukslaan van de vitrine van de juwelier in de jas van verdachte is terechtgekomen. De rechtbank acht het onaannemelijk dat het glas op andere wijze dan voornoemd in verdachte's jas is terechtgekomen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de daders van de gewapende overval is geweest. Dat eveneens voor verdachte niet-belastend bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is, maakt dit oordeel niet anders. Hoewel dit bewijsmateriaal verdachte niet belast, ontkracht het de gebezigde bewijsmiddelen niet. Hierdoor is dit bewijsmateriaal niet ontlastend voor verdachte.
Nu tevens uit onderzoek is gebleken dat het aangetroffen schoenspoor op de toonbank van de juwelier, afkomstig is van de schoen van de medeverdachtexxv en gelet op voornoemde verklaringen van zowel de aangeefster als de getuigen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met de medeverdachte de gewapende overval heeft gepleegd en dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande de onder 4.2.3. en 4.2.4. genoemde verweren van de raadsman.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op grond van het KVI en het proces-verbaal van technisch onderzoek. Nu het opschrift van het spuitbusje "Power action CS-Gas defence, super paralisant" vermeldt, in het busje een vloeistof aanwezig is en het busje van zodanige makelij is dat niet met de inhoud kan worden gemanipuleerd, acht de rechtbank het onaannemelijk dat het een andere stof betreft dan een giftige, verstikkende, weerloosmakende of traanverwekkende stof. Verdergaand onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het onder 4.2.5. genoemde verweer van de raadsman treft dan ook geen doel. De rechtbank verwerpt dit verweer.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van een 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd de Maatregel Hulp en Steun (hierna te noemen: de MHS) op te leggen. Gelet op de leeftijd van verdachte kan, indien wenselijk, de Reclassering Nederland worden belast met de uitvoering van de MHS.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dit te ontrekken aan het verkeer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, heeft de raadsman betoogd dat de vordering van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is. Hij heeft daartoe een beroep gedaan op een volgens hem vergelijkbare zaak, te weten een recente gewapende overval op een vestiging van McDonald's. De raadsman heeft gesteld dat de officier in die zaak een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk had gevorderd. De raadsman zegt niet bekend te zijn met de richtlijnen van het openbaar ministerie en hij heeft aangevoerd dat uit onderzoek is gebleken dat de vorderingen van de officieren van justitie zeer uiteenlopen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde eis niet in verhouding is in de zaak van een minderjarige verdachte. Bovendien heeft verdachte volgens de raadsman het recht om te zwijgen en dit dient verdachte niet te worden tegengeworpen.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de officier van justitie bij bewezenverklaring te matigen en een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest van verdachte. Daarnaast kan een taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk en de MHS, aldus de raadsman.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafmaat
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak gelden de volgende oriëntatiepunten. Het betreft een diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer letsel is toegebracht. Als uitgangspunt voor strafoplegging hiervoor geldt dat een jeugddetentie voor de duur van tenminste vier maanden zal worden opgelegd. Daarbij is in het onderhavige geval een wapen gebruikt en heeft de overval in een besloten pand plaatsgevonden. Voor deze afzonderlijke factoren geldt als uitgangspunt dat een jeugddetentie voor de duur van tenminste zes maanden zal worden opgelegd. Bij samenloop van bovenstaande factoren, te weten letsel, wapen en besloten pand, geldt dat de straf zal worden verzwaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
12 februari 2010. Hieruit blijkt dat verdachte voorheen tweemaal door de kinderrechter te Amsterdam voor het plegen van een vermogensdelict is veroordeeld. Ingevolge de Amsterdamse oriëntatiepunten zal gezien het voorgaande een verhoging van de straf van minimaal vijftig procent of een andere strafmodaliteit worden toegepast.
Het betreft verder het voorhanden hebben van busje CS-gas, waarvoor als uitgangspunt geldt dat een werkstraf voor de duur van 20 uur zal worden opgelegd. Gezien de ernst van het hiervoor genoemde misdrijf, zal de op te leggen werkstraf voor dit feit worden verdisconteerd in de hierna te noemen straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Zij zijn op gewelddadige wijze het winkelpand binnengedrongen en hebben het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd. Daarbij is eveneens dreigende taal geuit. Door voornoemde gedragingen, het stukslaan van de glazen vitrines en het toebrengen van fysiek letsel aan het slachtoffer, hebben verdachte en zijn mededader grote angst ingeboezemd bij het slachtoffer. De rechtbank overweegt dat verdachte, zijn mededader en het slachtoffer zich gedurende de overval in een besloten winkelpand bevonden, hetgeen voor het slachtoffer nog beangstigender moet zijn geweest. Door toedoen van verdachte en zijn mededader is bij het slachtoffer thans een posttraumatische stress stoornis gediagnosticeerd. Zij tracht door het innemen van medicatie de voor haar traumatische gebeurtenis te verwerken. Het slachtoffer durft haar werkzaamheden in de winkel niet meer te vervullen. Bovendien zijn het slachtoffer en haar man, de eigenaar van de juwelierszaak, voornemens om hun bedrijf te sluiten naar aanleiding van dit gepleegde misdrijf. De financiële schade die aan de onderneming door verdachte en zijn mededader is toegebracht, wordt op een aanzienlijk bedrag geschat. De gevolgen van de gedragingen van verdachte en zijn mededader zijn voor het slachtoffer, haar man en de onderneming derhalve desastreus te noemen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Dergelijke feiten zijn zeer ernstig van aard en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen nog geruime tijd zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de gevorderde vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) respectievelijk van 1 juni 2010 en 12 februari 2010;
- een adviesrapportage van de jeugdreclassering, namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna te noemen: het BJAA), d.d. 16 april 2010.
De Raad en het BJAA hebben geadviseerd bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zodat de MHS aan het voorwaardelijke deel kan worden gekoppeld. Aandachtspunten binnen de uitvoering van de MHS zijn de vrijetijdsbesteding van verdachte en het contact tussen verdachte en de politie.
De rechtbank neemt het advies van de Raad en het BJAA over en maakt dit tot de hare.
Bij het bepalen van de op te leggen duur van de vrijheidsbenemende straf ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt daarbij het verweer van de raadsman dat in een vergelijkbare strafzaak een lagere straf is opgelegd. De feiten en omstandigheden van de strafzaak waar de raadsman op doelt, verschillen dermate van onderhavige zaak dat de rechtbank niet dienovereenkomstig zal beslissen.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en dat hij zich hierdoor in het geheel geen rekenschap heeft gegeven van het leed dat door zijn handelen aan het slachtoffer is toegebracht. Hoewel verdachte geen extreem zorgelijke signalen in zijn dagelijks functioneren vertoont, is de rechtbank van oordeel dat het gezien de aard en de ernst van dit feit noodzakelijk is dat toezicht wordt gehouden op verdachte en dat hij wordt begeleid teneinde na zijn detentie recidive te voorkomen.
Nu verdachte geen enkele (plausibele) verklaring heeft willen geven, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte slechts op persoonlijk gewin uit is geweest en dat hij daarbij de belangen van de slachtoffers op grove wijze heeft veronachtzaamd. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie volgen en een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk met als bijzonder voorwaarde de MHS.
Ten aanzien van het beslag
Het in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: de scooter (kleur grijs) Gilera Runner met kenteken [kenteken] , dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder feit 1 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 telastegelegde
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder feit 2 telastegelegde
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met een wapen van categorie II.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dan wel van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dan wel van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Onttrekt het in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: de scooter (kleur grijs) Gilera Runner met kenteken [kenteken], aan het verkeer.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mrs. M.I. Heyning en J.A.H.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Huls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.).
ii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.).
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
iii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-2 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 9], surveillant van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 10] (pagina 3 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
iv Zie voetnoot 1.
v Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-52 van 10 februari 2010, opgemaakt op 11 februari 2010 door [naam 11], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 36 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-58 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 11] en [naam 27], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen met als bijlage een overzicht journaalregels van de arts van de aangeefster (pagina 147 e.v.).
vi Zie voetnoot 3.
vii Zie voetnoot 3.
viii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
ix Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-2 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 9], surveillant van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 10] (pagina 3 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
x Zie voetnoot 8.
xi Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 28], hoofdagent-rechercheur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 3] (pagina 11 e.v.).
xii Zie voetnoot 11.
xiii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-9 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 12] en [naam 13] beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 18 e.v.).
xiv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-17 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 4], belast met de buurtregie, inspecteur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 15 e.v.).
xv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726 van 11 maart 2010, opgemaakt door [naam 14], brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de tijdlijn (pagina 245 e.v.).
xvi Zie voetnoot 14.
xvii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-27 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 15] en [naam 16], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 21 e.v.).
xviii Zie voetnoot 13.
xix Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-27 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 15] en [naam 16], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 21 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-21 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 17], brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 26 e.v.).
xx Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-19 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 18] en [naam 19], beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 68 e.v.).
xxi Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-9 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 12] en [naam 13] beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 18 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-54 van 11 februari 2010, opgemaakt door [naam 11], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 46 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-36 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 20] en [naam 21], respectievelijk adspirant agent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en kornet der Koninklijke Marechaussee, dienstdoende bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 40 e.v.).
xxii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-61 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 22] en [naam 23], beiden ambtenaar van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 227 e.v.).
xxiii Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 maart 2010, nummer 2010.03.03.119, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed.
xxiv De verklaring die de deskundige ter terechtzitting van 7 juni 2010 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
xxv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-15 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende haar bevindingen (pagina 9 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-57 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 24], inspecteur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 145 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 201006939-5 van 4 maart 2010, opgemaakt door [naam 25] en [naam 26], beiden inspecteur, Forensische Opsporing, van korps Noord-Holland Noord, tevens deskundigen schoen- en bandsporen, inhoudende hun bevindingen (pagina 236 e.v.).
Parketnummer: 13/650226-10 (PROMIS) [verdachte]