ECLI:NL:RBDHA:2016:8752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16/8785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet gegrond verklaard wegens motiveringsgebrek in asielprocedure; beroep direct inhoudelijk afgedaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 juli 2016, is het verzet van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 24 mei 2016, waarin haar beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank constateerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat het niet aannemelijk was gemaakt dat eiseres in haar belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat na de vaststelling van dit gebrek er geen ruimte was voor een kennelijk ongegrond beroep. Hierdoor kon de eerdere uitspraak niet in stand blijven.

De rechtbank heeft vervolgens, met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb, direct uitspraak gedaan op het beroep. Eiseres had een asielaanvraag ingediend die door verweerder was afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Duitsland verantwoordelijk werd gesteld voor de behandeling van haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland, die een reëel risico op een onmenselijke behandeling zouden opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het een vertrektermijn oplegde, maar liet het besluit voor het overige in stand.

De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 744,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in bestuursrechtelijke besluiten en de mogelijkheden voor partijen om verzet aan te tekenen tegen eerdere uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/8785
V-nr: [v-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 juli 2016 in de zaak van
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Kosovaarse nationaliteit, opposante
(gemachtigde mr. M.J. Verwers),
tegen de uitspraak van 24 mei 2016 inzake het geschil tussen opposante en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, geopposeerde.

Procesverloop

Bij uitspraak van 24 mei 2016, verzonden op 25 mei 2016, heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van opposante tegen het besluit van geopposeerde van 26 april 2016 kennelijk ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposante bij verzetschrift van 4 juli 2016 verzet gedaan.
Het verzet is ter zitting van 19 juli 2016 behandeld. Opposante en haar gemachtigde zijn,
met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig
mr. A. Hakvoort, gemachtigde van geopposeerde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft daarbij het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De reden hiervoor is dat volgens de rechtbank eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Duitsland sprake is van ernstige, structurele tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
2. In de verzetprocedure is alleen de vraag aan de orde of de rechtbank in de buitenzittingsuitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan een beoordeling van het beroep komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Met opposante is de rechtbank van oordeel dat opposante ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard in haar beroep. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In rechtsoverweging 9 van de uitspraak van 24 mei 2016 heeft de rechtbank geconstateerd dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, voor zover daarin is bepaald dat opposante Nederland binnen vier weken moet verlaten. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd omdat niet aannemelijk is dat opposante in haar belangen is geschaad. De rechtbank overweegt dat na de vaststelling dat een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit geen ruimte bestaat voor een kennelijk ongegrond beroep. Dat niet aannemelijk is dat opposante in haar belangen is geschaad, doet hier niet aan af.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep van opposante op onjuiste gronden kennelijk ongegrond is verklaard, waardoor de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Gelet op artikel 8:55, negende lid, van de Awb wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
5. Op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb kan de bestuursrechter die het verzet gegrond verklaart, tevens uitspraak doen op het beroep, mits nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en de partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.
6. De rechtbank is van oordeel dat het doen van nader onderzoek in de onderhavige zaak niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. Partijen zijn uitgenodigd om ter zitting te verschijnen en zijn in de uitnodiging expliciet gewezen op de bevoegdheid van de bestuursrechter om tevens uitspraak te doen op het beroep. De gemachtigde van opposante heeft naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting aangegeven dat hij niet aanwezig zal zijn vanwege een buitenlandse vakantie, dat hij niet heeft verzocht te worden gehoord, dat het verzetschrift reeds uitputtend is toegelicht en dat hij daarop geen aanvullingen meer heeft. Dat de gemachtigde van opposante eerst daags voor diens vakantie verzoekt, in geval het verzet gegrond wordt verklaard, een inhoudelijke behandeling aan te houden en diverse verhinderdata voor juli en augustus opgeeft, maakt niet dat niet direct uitspraak kan worden gedaan op het beroep. De gemachtigde is immers reeds op die mogelijkheid gewezen bij de uitnodiging van 13 juli 2016. Het had dan ook op zijn weg gelegen zijn verzoek op een eerder moment te doen. Overigens vormt een geplande vakantie in beginsel geen grond voor verdaging. De gemachtigde had er dan ook, de mededeling in de uitnodiging indachtig, voor kunnen kiezen zich te laten waarnemen. De rechtbank ziet dan ook geen belemmering met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb tevens uitspraak te doen op het beroep.
7. Opposante zal hierna verder worden aangeduid als eiseres. Geopposeerde zal verder worden aangeduid als verweerder.
8.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder aan haar met het bestreden besluit geen vertrektermijn had mogen opleggen. Deze vertrektermijn is in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EG) 1560/2003 (de Uitvoeringsverordening).
8.2.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat het opleggen van de vertrektermijn in strijd is met de Uitvoeringsverordening. Volgens verweerder wordt inmiddels in vergelijkbare gevallen geen vertrektermijn meer opgelegd.
8.3.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0483) en 30 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2437) het opleggen van een vertrektermijn in strijd is met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening. Aan het besluit kleeft derhalve aan een motiveringsgebrek.
9. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op het opleggen van een vertrektermijn. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bestreden besluit voor het overige in stand te laten, gelet op het navolgende.
10.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen omdat Duitsland, op grond van de Verordening (EG) 603/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag.
10.2.
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat Duitsland zich niet aan zijn verdrags-verplichtingen houdt. Er is sprake van ernstige, structurele tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiseres is slecht behandeld in Duitsland. Voorts wijst eiseres op landeninformatie waaruit zou blijken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.
10.3.
Het is vaste rechtspraak van de rechtbank dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van mag uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan verdragen en aan de tot hen als lidstaat van de Europese Unie gerichte richtlijnen, zoals de Opvangrichtlijn.
10.4.
Het is derhalve aan eiseres om aannemelijk te maken dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat zij na overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Volgens eveneens vaste rechtspraak blijkt uit de door eiseres in beroep overgelegde landeninformatie niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Eiseres heeft geen nieuwe argumenten naar voren gebracht waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat in Duitsland sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen.
10.5.
Deze grond kan dan ook niet slagen.
10.6.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar haar land van herkomst wil vertrekken. Ter zitting is gebleken dat inmiddels voor eiseres een laissez-passer is afgegeven, vliegtickets zijn geboekt en dat zij op 20 juli 2016 naar Kosovo zal vliegen. Gelet daarop ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de overdracht aan Duitsland die gepland staat voor 21 juli 2016 zal plaatsvinden.
11. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 744,- (1 punt voor het instellen van het beroep, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de uitspraak van 24 mei 2016 vervallen;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin is bepaald dat eiseres Nederland binnen vier weken moet verlaten;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 744,- (zegge: zevenhonderd vierenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2016 door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier, en bekendgemaakt door verzending op de hieronder vermelde datum.
griffier, rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D: B
VK
Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld op het verzet, staat daartegen geen rechtsmiddel open.
Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld op het beroep, kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.