ECLI:NL:RBDHA:2016:8751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
16/14494 16/14495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en overdracht aan Duitsland op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoeker. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was verweerder. De eiser had op 1 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat Duitsland, als land dat een Schengen-visum had afgegeven, verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die op 8 april 2016 asiel had aangevraagd in Nederland. De rechtbank overwoog dat de Duitse autoriteiten op 23 mei 2016 hadden ingestemd met het verzoek om terugname van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat hij in een kwetsbare medische situatie verkeerde en dat er een risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/14494 (beroep)
AWB 16/14495 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [v-nr]
uitspraak met toepassing van de artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het beroep en verzoek van:
[eiser], geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn aanvraag.
Eiser heeft op 1 juli 2016 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2.1
Eiser heeft op 8 april 2016 in Nederland asiel aangevraagd. Op dezelfde datum zijn de vingerafdrukken van eiser naar Eurodac verzonden. Uit verweerders onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 3 maart 2016 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Duitsland in Teheran in het bezit is gesteld van een Schengen-visum dat geldig is van 5 april 2016 tot 14 april 2016. Op 9 april 2016 heeft een gehoor plaatsgevonden over de eventuele overname door Duitsland. Verweerder heeft vervolgens de autoriteiten van Duitsland op 17 mei 2016 verzocht om eiser op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 (de Dublinverordening) terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben hier op 23 mei 2016 mee ingestemd.
2.2
De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met het terugname verzoek op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening waarin staat dat wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, in dit geval Duitsland, verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
3.1
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
3.2
Eiser stelt dat hij direct vanuit Duitsland (Düsseldorf) is doorgereisd naar Nederland alwaar hij asiel heeft aangevraagd. Verder heeft eiser aangevoerd dat Duitsland geen mensen overneemt die geen asiel verzoek hebben gedaan en dat er, gelet op zijn kwetsbare medische situatie - een schending dreigt van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.3
Verweerder kan op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 besluiten om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als een andere lidstaat daar verantwoordelijk voor is. Niet in geschil is dat eiser een Schengen-visum had in verband met een muziekbeurs in Frankfurt. Dat eiser in Nederland asiel heeft aangevraagd maakt niet dat Nederland dan ook verplicht is zijn verzoek te beoordelen. Uit artikel 12 van de Dublinverordening volgt immers dat Duitsland verantwoordelijk is. Dat eiser direct naar Nederland is doorgereisd maakt dit niet anders. Het voorgaande betekent dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
3.4
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dient verweerder het asielverzoek zelf te behandelen, indien het niet mogelijk is over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder kan verweerder besluiten het asielverzoek zelf te behandelen als eiser zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat hij niet kan worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.5
In principe kan Nederland erop vertrouwen dat als een lidstaat, in dit geval Duitsland, ermee heeft ingestemd om iemand op grond van de Dublinverordening over te nemen, deze lidstaat garandeert dat de internationale verplichtingen zullen worden nagekomen.
3.6
Alhoewel eiser in beroep heeft aangevoerd dat hij in een kwetsbare positie verkeerd, blijkt dat niet uit het gehoor. Uit het gehoor blijkt dat eiser in het geheel geen bezwaren heeft geuit tegen een overdracht aan Duitsland. De enkele stelling kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Daarnaast mag verweerder er van uitgaan dat eisers asielmotieven en zijn vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM in Duitsland in overeenstemming met de internationale verplichtingen zullen worden behandeld, zodat ook de gronden van eiser die hierop zien niet slagen.
4. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder eiser kan overdragen aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/14494,
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/14495,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2016 door mr. J.C. Boeree, rechter, in aanwezigheid van
R.E. Toonen, griffier en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll.:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.