ECLI:NL:RBDHA:2016:8664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving vanaf 6 april 2014 een bijstandsuitkering, maar heeft in de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 september 2015 op geld waardeerbare activiteiten verricht door vintagemarkten te organiseren, zonder dit te melden aan de gemeente. De gemeente heeft daarop haar bijstandsuitkering ingetrokken en de te veel ontvangen bijstand teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij activiteiten verrichtte die van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 maart 2015 slechts één op geld waardeerbare activiteit heeft verricht, maar dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in die periode geen recht op bijstand had. De rechtbank vernietigt het besluit van de gemeente voor zover het de intrekking en terugvordering over deze periode betreft, en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Leijstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 22 oktober 2014 ingetrokken en de te veel ontvangen bijstand over de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 september 2015 van € 8.869,08 teruggevorderd.
Bij besluit van 1 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 6 april 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Zij organiseert vanaf begin 2014 vintagemarkten onder de naam [naam vintagemarkt] . Op 22 oktober 2014 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat zij stopt met voornoemde activiteiten, omdat zij tot de schuldhulpverlening was toegelaten. Naar aanleiding van een melding op 22 april 2015 dat eiseres een eigen bedrijf heeft, genaamd [naam vintagemarkt] , is door de Afdeling Bijzonder Onderzoek (BO) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In dat kader heeft de afdeling BO onder meer dossieronderzoek verricht, zijn bankrekeningafschriften en Facebookberichten bestudeerd, is eiseres een aantal maal om informatie verzocht en is een verklaring van eiseres afgenomen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 1 juni 2015 en aan het primaire besluit ten grondslag gelegd.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij in de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 september 2015 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht door vintagemarkten te organiseren.
3. Eiseres betwist dat zij in de gehele periode in geding vintagemarkten heeft georganiseerd. In de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 maart 2015 heeft zij geen andere activiteiten verricht dan het plaatsen van een tweetal berichten op Facebook. Zij is pas halverwege maart 2015 weer actief geworden met het organiseren van vintagemarkten. Voor wat betreft de periode vanaf 16 maart 2015 tot en met 15 september 2015 stelt eiseres dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat zij haar werkzaamheden moest melden, omdat zij hier nauwelijks iets mee verdiende. Volgens eiseres kan door verweerder worden vastgesteld dat zij over de gehele periode in geding recht op bijstand had. Zij heeft in haar visie objectieve en verifieerbare informatie overgelegd aan de hand waarvan dit kan worden vastgesteld.
4. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2856) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee deze worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Indien ondanks schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand kan worden vastgesteld, ook al is dat nihil, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243) over te gaan. Intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, is dan niet aan de orde.
5.1.
Anders dan eiseres ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, kwalificeert de rechtbank het plaatsen van berichten op Facebook met het Facebookaccount [naam vintagemarkt] als op geld waardeerbare activiteiten. Zoals eiseres zelf in het beroepschrift heeft toegelicht, verliep namelijk alle communicatie over en promotie van [naam vintagemarkt] via Facebook, omdat het goedkoop en snel is en eiseres op die manier gemakkelijk de juiste doelgroep bereikt. De rechtbank acht dan ook niet bepalend of uit elk geplaatst bericht een concrete activiteit die inkomen genereert voortvloeit, zoals eiseres kennelijk meent. Waar het om gaat is dat het plaatsen van berichten als voormeld een belangrijk onderdeel is van de totaliteit van activiteiten van [naam vintagemarkt] die ook beroepsmatig tegen geldelijke betaling kunnen worden verricht.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank oordeelt daar niet anders over, dat eiseres tussen 22 oktober 2014 en 16 maart 2015 twee berichten op Facebook heeft geplaatst, namelijk één op 2 november 2014 en één op 9 maart 2015.
Vast staat voorts dat eiseres in voornoemde periode géén vintagemarkten heeft georganiseerd en evenmin inkomsten heeft gegenereerd met [naam vintagemarkt] . Vanaf 16 maart 2015 heeft eiseres het organiseren van de vintagemarkten weer geïntensiveerd. Zo heeft eiseres verschillende markten georganiseerd, kramen verhuurd en ook zelf op verschillende markten gestaan.
5.3.
Het voorgaande betekent dat eiseres in de gehele periode in geding op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Omdat eiseres verweerder niet heeft geïnformeerd over deze activiteiten, heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. Het had haar immers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij haar activiteiten aan verweerder moest doorgeven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet houdbaar de conclusie van verweerder dat over de gehele periode in geding het recht op bijstand als gevolg van die schending niet kan worden vastgesteld, zoals hierna wordt toegelicht. Vanaf 22 oktober 2014 is in de maanden november 2014, december 2014, januari 2015 en februari 2015 slechts één op geld waardeerbare activiteit verricht, namelijk op 2 november 2014. Dat houdt in dat verweerder in elk geval over de maanden december 2014 tot en met februari 2015 het recht op bijstand eenvoudig moet kunnen vaststellen. Ook over de maand november 2014 behoeft dat, schattenderwijs, niet ingewikkeld te zijn, nu daarin één concrete activiteit heeft plaatsgevonden die niet langer dan tien minuten kan hebben geduurd, gegeven de inhoud van het bericht op Facebook in kwestie:
“We zijn op zoek naar een binnen locatie voor de winter maanden in Den Haag . Die redelijk betaalbaar is en waar ongeveer 60 kramen kunnen staan. Wie een goeie locatie vindt krijgt een sta plek met kraam cadeau op de volgende Vintage Markt! See Ya!”.
Ten aanzien van de maanden vanaf maart 2015 ligt dat anders. De door eiseres overgelegde financiële administratie (facturen van de verhuurde kramen en administratie van de georganiseerde markten) en de achteraf op 20 juli 2015 zelf opgestelde urenspecificatie over de periode van maart 2015 tot en met juli 2015 zijn geen objectieve en verifieerbare gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd eiseres daadwerkelijk heeft besteed aan het organiseren van markten. Weliswaar heeft eiseres in de bezwaarfase ter nadere onderbouwing facturen en bankafschriften overgelegd, maar deze bevestigen slechts dat eiseres marktkramen heeft verhuurd en welke bedragen hiermee zijn gemoeid, maar niet hoeveel tijd eiseres heeft geïnvesteerd in de organisatie van deze markten en, eventueel, wat zij heeft verdiend.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht over de periode van 16 maart 2015 tot en met 15 september 2015 niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate eiseres verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in deze periode ondanks schending van de inlichtingenplicht toch recht op bijstand heeft gehad. Verweerder heeft derhalve op juiste gronden de bijstand over deze periode ingetrokken. Verweerder was voorts gehouden de onverschuldigd betaalde bijstand over deze periode van eiseres terug te vorderen.
5.5.
Het bestreden besluit, voor zover dat gaat over de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 maart 2015, is evenwel in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen, zodat het in zoverre zal worden vernietigd. Omdat toepassing van de bestuurlijke lus in dit geval geen doelmatige afdoeningswijze zou inhouden, zal verweerder een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij voorts dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de intrekking en terugvordering over de periode van 22 oktober 2014 tot en met 15 maart 2015 betreft;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.