ECLI:NL:CRVB:2015:2856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft in de periode van 7 juni 2004 tot 25 november 2005 geldtransfers verricht naar het buitenland. Deze transacties, die in totaal € 11.477,- bedroegen, zijn door de Financial Intelligence Unit Nederland onderzocht, wat leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze transacties niet te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij de bijstand over de maanden waarin de geldtransfers plaatsvonden werd ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand werden teruggevorderd. Appellant ontkende de geldtransfers te hebben verricht en stelde dat zijn identiteitspapieren door iemand anders waren gebruikt. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van identiteitsfraude en dat het college terecht had aangenomen dat appellant de geldtransfers had verricht.
De Raad benadrukte dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten, ongeacht de intentie, van belang is voor het recht op bijstand. Aangezien appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.