Overwegingen
1. Eiser is geboren op 13 januari 1981 en is burger van Sri Lanka. Hij behoort tot de Tamil bevolkingsgroep.
2. De rechtbank overweegt dat eiser voor het eerst op 14 september 2008 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 9 oktober 2009 afgewezen, welk besluit bij uitspraak van 14 juli 2010 (AWB 09 / 38215) in beroep is vernietigd. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag bij besluit van 25 augustus 2010 opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 augustus 2012 (AWB 10 / 33013) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van 23 augustus 2012 bevestigd. Het besluit van 25 augustus 2010 is in rechte komen vast te staan. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is en dat de voor eiser geldende risicofactoren, in samenhang bezien en in het licht van de algemene situatie, geen schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) opleveren.
3. Op 4 januari 2010 heeft eiser een tweede aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 juli 2013 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Tevens is tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Bij uitspraak van 4 februari 2014 (AWB 13 / 19298) is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 augustus 2014 heeft de Afdeling de uitspraak van 4 februari 2014 bevestigd. Het besluit van 25 juli 2013 is in rechte komen vast te staan.
4. Op 12 mei 2014 heeft eiser een derde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 augustus 2014 op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Eiser heeft het hiertegen ingestelde beroep bij brief van 23 september 2014 ingetrokken. Het besluit van 25 augustus 2014 is daarmee in rechte komen vast te staan.
5. Op 17 november 2014 heeft eiser een vierde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 19 november 2014 op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 18 december 2014 (AWB 14 / 26330) gegrond verklaard. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Eiser heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 december 2015 heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep van eiser ongegrond verklaard, de uitspraak van 18 december 2014 vernietigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Het besluit van 19 november 2014 is daarmee in rechte komen vast te staan.
6. Op 1 april 2016 heeft eiser de onderhavige (vijfde) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan die aanvraag – voor zover thans nog van belang – ten grondslag gelegd dat op hem, anders dan voorheen door verweerder werd aangenomen, tevens de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zie onder meer de arresten van 17 juli 2008, NA tegen Verenigd Koninkrijk, zaaknummer 25904/07 en 31 mei 2011, EG tegen Verenigd Koninkrijk, zaaknummer 41178/08) en de in WBV 2015/8 genoemde risicofactor dat de Srilankaanse autoriteiten ervan op de hoogte zijn geraakt dat hij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd in het buitenland van toepassing is. Dat de Srilankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn in Nederland ingediende asielaanvra(a)g(en) blijkt, aldus eiser, uit het door H. Becking, verbonden aan VluchtelingenWerk Nederland, opgestelde verslag van het vertrekgesprek met eiser van 23 februari 2015 en heimelijk door eiser gemaakte geluidsopnames (van in totaal circa 4 ½ uur) van vertrekgesprekken en een telefoongesprek met een medewerker van de Srilankaanse vertegenwoordiging (tijdens het vertrekgesprek van 23 februari 2015). Van het telefoongesprek met de medewerker van de vertegenwoordiging is een door de gemachtigde van eiser uitgetypt verslag ingebracht. Hieruit volgt dat de Srilankaanse autoriteiten aan het verlenen van een laissez-passer (onder meer) de voorwaarde verbinden dat het asieldossier (‘case history’)van de betreffende vreemdeling wordt overgelegd.
Dat er voor naar Sri Lanka terugkerende voormalige asielzoekers een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bestaat, wordt bevestigd door het algemeen ambtsbericht inzake Sri Lanka van oktober 2014 en het rapport “Sri Lanka: Gefährdung bei Rückkehr und Zugang zu medizinischer Versorgung in Haft” van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 22 april 2016.
7. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser bij het bestreden besluit op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft verweerder het standpunt ingenomen dat aan het gesprekverslag noch de geluidsopnames die waarde kan toekomen die eiser hieraan gehecht wenst te zien, nu hiervan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld omdat deze niet zijn opgesteld / opgenomen door objectief verifieerbare en controleerbare bronnen. Niet blijkt dat, zoals verweerder op zitting heeft gesteld, de opnames op eiser betrekking hebben en de mensen die te horen zijn de mensen zijn die zij zeggen te zijn. Door eiser zijn geen officiële documenten van de Srilankaanse vertegenwoordiging overgelegd. Gelet op het vorenstaande is naar de mening van verweerder geen sprake van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden (nova) die hem ertoe hadden moeten nopen tot heroverweging van zijn eerdere beslissingen over te gaan.
8. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om zijn opvolgende aanvraag vanwege het ontbreken van nova niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is eiser van mening dat wel degelijk sprake is van nova en dat, nu de vertegenwoordiging geen officiële documenten afgeeft en de vraag naar het asieldossier in meerdere zaken speelt, verweerder bovendien aanleiding moeten zien om eiser tegemoet te komen door de authenticiteit van het verslag en de opnames te beoordelen. Dit kan verweerder eenvoudig realiseren door navraag te doen naar de bij de gesprekken aanwezige medewerkers van overheidsinstanties, wiens personalia en functies als objectief, verifieerbaar en controleerbaar moeten worden aangemerkt.
9. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit van gelijke strekking is als de besluiten van 25 augustus 2010, 25 juli 2013, 25 augustus 2014 en 19 november 2014 waarbij de vorige asielaanvragen van eiser zijn afgewezen. In deze situatie geldt volgens de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) niet langer het “ne bis-beoordelingskader” dat inhoudt dat de vreemdeling door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan bereiken dat de bestuursrechter dat besluit toetst als een eerste afwijzend besluit. De bestuursrechter dient thans elk besluit op een opvolgende asielaanvraag – waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd – overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen. 10. Verweerder heeft de onderhavige vijfde asielaanvraag eiser met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent blijkens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling dat de bestuursrechter moet toetsen of verweerder in het licht van zijn beleid de asielaanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft echter ook steeds de ruimte om daarvan af te zien. De bestuursrechter kan, afhankelijk van de beroepsgronden, in dat geval ook het gebruik van die ruimte door verweerder in het licht van zijn beleid daarover toetsen (rechtsoverweging 4.7). Bij die toetsing gaat het om de afweging van verweerder tussen het belang van de vreemdeling aan de ene kant, en het met de afwijzing gediende belang van de rechtszekerheid aan de andere kant.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder de authenticiteit van het aan eisers herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde document (het gespreksverslag) en de geluidsopnames in twijfel heeft getrokken omdat deze niet zijn opgesteld / opgenomen door objectief verifieerbare en controleerbare bronnen. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om de authenticiteit van het gespreksverslag en de geluidsopnames aannemelijk te maken. De rechtbank stelt vast dat het gespreksverslag volledig in overeenstemming is met hetgeen op de opnames is te horen. De bij dit gesprek aanwezige medewerkers van de Dienst Terugkeer & Vertrek [medewerker DT&V] ) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers ( [mederwerker COA] ) worden bij naam genoemd en ook wordt er een telefoonnummer van een de medewerkers genoemd. Voorts ziet de rechtbank, na beluistering van de opnames en het horen van eiser op zitting, geen reden om aan te nemen dat de persoon om wie het gesprek draait niet eiser is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser een begin van bewijs van authenticiteit heeft geleverd en het vervolgens op de weg van verweerder is gelegen om nader onderzoek naar de authenticiteit van de opnames en het verslag te doen, hetgeen, gelet op de in het verslag genoemde namen en telefoonnummer, voor relatief eenvoudig moet worden gehouden. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat eiser eveneens een begin van bewijs heeft geleverd over de gang van zaken bij, en gestelde eisen door de vertegenwoordiging van Sri Lanka in Nederland als gevolg waarvan hij wordt genoodzaakt inzage te geven – met tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) – in zijn asieldossier om een laissez-passer te verkrijgen, zodat ook op dit punt nader onderzoek nader onderzoek van verweerder aangewezen is.
12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de in het bestreden besluit gebezigde motivering ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser geen nova naar voren heeft gebracht. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).