Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Het College van Burgemeester en Wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt in die zin gewijzigd dat het verzoek van eiser is afgewezen nu dit een ongespecificeerd en dusdanig ruim verzoek behelst, dat er geen sprake meer is van een bestuurlijke aangelegenheid. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 mei 1994, gepubliceerd in AB 1995/52 en 31 maart 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AO6516), waaruit volgt dat verweerder niet gehouden is een niet nader gespecificeerd verzoek om informatie, waarbij een grote hoeveelheid informatie dient te worden doorzocht, in te willigen.
Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat verweerder het verzoek ten onrechte heeft afgewezen vanwege de werklast. Een afwijzing van een Wob-verzoek kan slechts worden gebaseerd op de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde afwijzingsgronden. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:27). Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd op grond van artikel 3 van de Wob.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit van 11 december 2015 niet beslist op het kostenverzoek, waardoor dit bestreden besluit alsnog dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:15 van de Awb.
De documenten waar eiser om verzoekt zijn afkomstig van een bestuursorgaan. De documenten zijn immers afkomstig van verweerder, zodat het in de rede ligt dat de verzochte documenten een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van eiser tevens duidelijk en voldoende gespecificeerd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid.
Nu in de onderhavige procedure het bestreden besluit niet is herroepen en de rechtbank, naar volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, daartoe evenmin zal overgaan, is voor een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar geen plaats.