ECLI:NL:RBDHA:2016:8384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
AWB 15/18626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Oromo onvoldoende gemotiveerd

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Oromo van Ethiopische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij stelt dat hij als sympathisant van de Oromo Liberation Front (OLF) in Ethiopië gevaar loopt. De rechtbank heeft de toetsingsintensiteit van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de relevante elementen van het asielrelaas niet op de juiste wijze zijn geduid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, met name met betrekking tot zijn arrestatie, detentie en ontsnapping in 2012. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om bij een nieuw besluit opnieuw de geloofwaardigheid van het asielrelaas te onderzoeken, rekening houdend met de persoonlijke situatie van eiser en de rapporten van Amnesty International. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/18626
V-nr: [v-nr]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 1996, van Ethiopische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 juli 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiser binnen de wettelijke gestelde termijn van vier weken Nederland moet verlaten en dat indien eiser beroep instelt, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
29 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.M. Sidler. Ook was ter zitting aanwezig N. Fictoor-Ahmed, tolk in de taal Oromo. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 27 november 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling. Eiser heeft nadere gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op
18 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. R. van Keeken. Ook was ter zitting aanwezig L. Abbadura, tolk in de taal Oromo. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 29 april 2016 heeft de rechtbank het onderzoek nogmaals heropend en ter zitting voortgezet op 26 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
L. Abbadura, tolk in de taal Oromo. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft, samengevat, het volgende relaas aan zijn asielaanvraag ten
grondslag gelegd. Eiser behoort tot de Oromo en is sympathisant van de Oromo Liberation Front (OLF). De vader van eiser was lid van de OLF en is in de gevangenis door mishandeling overleden toen eiser heel jong was. Ook eisers moeder is overleden toen hij heel jong was. Eiser woonde vanaf zijn tweede tot dertiende jaar bij een boer genaamd [naam 1] in het dorp [plaats 1]. Eiser is in 2009 van [naam 1] weggelopen, omdat deze man niet goed voor hem zorgde. Eiser is vervolgens in het dorp/de buurt [plaats 2], in de omgeving van [plaats 3], gaan wonen. In de woonomgeving van eiser woonden andere scholieren en studenten, waaronder [naam 2] en [naam 3]. Eiser verdiende geld als schoenpoetser en afwasser en ging naar school in [plaats 3]. Eiser is in 2011 van school gestuurd na een gesprek met de schooldirecteur waarbij de wijkagent aanwezig was. Eiser heeft drie of vier keer deelgenomen aan demonstraties samen met jongens die OLF-sympathisant zijn en die in dezelfde woonomgeving als eiser woonden. Begin 2012 zijn veel studenten waaronder ook [naam 2] en [naam 3] door de politie opgepakt. Eiser is een paar maanden later opgepakt en heeft acht maanden in de gevangenis gezeten waar hij is bedreigd en mishandeld. Eiser werd beschuldigd van het hebben van contact met en het steunen van de OLF. Eind 2012 is eiser uit de gevangenis ontsnapt en heeft hij Ethiopië verlaten.
2.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de problemen van de zijde van [naam 1];
b. het verleden en het lot van eisers vader;
c. de discriminatie in verband met het behoren tot de Oromo;
d. de deelname aan demonstraties;
e. de problemen op school medio 2011;
f. de arrestatie, detentie en ontsnapping in 2012.
2.2
Verweerder heeft de elementen a tot en met d geloofwaardig en de elementen e en f ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser OLF-sympathisant is, dat eiser in een omgeving woonde waar veel studenten en OLF-sympathisanten woonden en dat eiser is aangesproken door de wijkagent omdat hij naar Oromo-muziek luisterde. Verweerder stelt zich met betrekking tot de geloofwaardig gevonden elementen op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
3.1
De rechtbank zal eerst ingaan op eisers betoog dat de rechtbank zich een eigen oordeel dient te vormen over alle door eiser gestelde feiten en de geloofwaardigheid van diens asielrelaas dan wel dat de rechtbank het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas vol dient te toetsen, ook ten aanzien van de niet gedocumenteerde delen daarvan.
3.2
Eiser betoogt dat de uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraken van 13 april 2016 met nummers ECLI:NL:RVS:2016:890 en ECLI:NL:RVS:2016:891 heeft gegeven aan artikel 83a van de Vw 2000 ten aanzien van de vraag of de bestuursrechter de bevoegdheid heeft zich een eigen oordeel te vormen over de geloofwaardigheid van met name de niet gedocumenteerde delen van een asielrelaas en de intensiteit van de toetsing, niet conform het unierecht is. Onder verwijzing naar onder meer de tekst en het systeem van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het advies van mei 2016 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) bestrijdt eiser dragende overwegingen van de Afdeling. Eiser wijst verder op de noodzaak van een eigen beoordeling dan wel intensieve toetsing door de bestuursrechter wanneer sprake is van een mogelijke schending van fundamentele rechten en van een discretionaire bevoegdheid bij het bestuursorgaan. Eiser verzoekt de rechtbank om aangaande deze kwesties gebruik te maken van haar bevoegdheid om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.
3.3
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de twee onder 3.2. genoemde recente uitspraken van 13 april 2016 uitleg heeft gegeven over de gevolgen van artikel 83a van de Vw 2000 voor de manier waarop de bestuursrechter in eerste aanleg een standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van een asielrelaas toetst. In de uitspraak met nummer 891 heeft de Afdeling overwogen dat de bestuursrechter een toetsende rechter is en dat hij zijn oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas niet in de plaats kan stellen van dat van verweerder. In de uitspraak met nummer 890 heeft de Afdeling overwogen dat de bestuursrechtelijke toetsing van het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van een asielrelaas een gemengd karakter heeft als het asielrelaas van een vreemdeling mede op niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens steunt. Bij de meeste aspecten en bestanddelen van een besluit kan de bestuursrechter toetsen of verweerder zich terecht op het door hem ingenomen standpunt heeft gesteld. Als verweerder op aspecten en bestanddelen van een besluit beslissingsruimte heeft, namelijk bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling, zal de bestuursrechter moeten toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dat asielrelaas ongeloofwaardig is, zij het dat de bestuursrechter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van verweerder waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, moet toetsen.
3.4
De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanknopingspunten om gebruik te maken van haar bevoegdheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof en wijst eisers verzoek hiertoe af. Daarvoor acht de rechtbank van betekenis dat de Afdeling in de beide uitspraken van 13 april 2016 zich al over deze vraag heeft gebogen en heeft overwogen dat er gelet op de huidige stand van het unierecht en de door de Afdeling genoemde arresten geen aanleiding bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen. Het betoog van eiser over onder meer de verschillende taalversies en het systeem van de Procedurerichtlijn en de artikelen en vele arresten van het Hof en het EHRM waarnaar eiser verwijst, dateren van vóór 13 april 2016 zodat daarin geen nieuwe argumenten zijn gelegen om thans anders dan de Afdeling te oordelen. Het advies van de ACVZ over het onderzoeken, integraal beoordelen en toetsen van verklaringen in de asielprocedure van mei 2016 is wel als nieuw stuk te duiden, maar betreft geen advies waar in dit verband waarde aan kan worden toegedicht. Het betreft immers een advies aan de regering en het parlement en in het advies wordt bovendien uitgegaan van feiten en omstandigheden die eveneens dateren van vóór 13 april 2016. De rechtbank wenst hierbij te benadrukken dat eiser zijn betoog dat de Afdeling geen juiste invulling heeft gegeven aan het unierecht in het kader van een eventueel hoger beroep bij de Afdeling aan de orde kan stellen. De rechtbank acht verder van belang dat de Afdeling in haar uitspraken van 13 april 2016 uitdrukkelijk heeft overwogen dat met het doen van beide uitspraken invulling wordt gegeven aan de wens van de wetgever om richting te geven bij de uitleg van artikel 83a, uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming in algemene zin. De rechtbank zal dan ook van de door de Afdeling gevormde jurisprudentie uitgaan.
4.1
Eiser voert aan dat de door verweerder onderscheiden relevante elementen niet duidelijk dan wel volledig zijn.
4.2
Deze beroepsgrond slaagt. In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder wordt in Werkinstructie 2014/10 (WBV 2014/10) aangegeven dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het zijn van OLF-sympathisant niet als relevant element heeft onderscheiden. De door verweerder ter zitting gegeven uitleg dat deze omstandigheid is meegenomen bij de beoordeling van de elementen d, e en f en in de toetsing aan de zwaarwegendheid, acht de rechtbank niet voldoende en bovendien niet in overeenstemming met het onder 4.2 genoemde beleid. De omstandigheid dat eiser OLF-sympathisant is, staat naar het oordeel van de rechtbank in verband met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM. Uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van 2013, paragraaf 3.4.5, blijkt immers dat de autoriteiten jegens Oromo’s al jaren repressie, intimidatie en geweld gebruiken om oppositie en kritiek te bestrijden en te ontmoedigen. Verder wordt vermeld dat in de verslagperiode de politie en veiligheidstroepen opnieuw Oromo’s (veelal op verdenking van steun aan of lidmaatschap van het OLF) arresteerden en detineerden.
4.4
Verder is de rechtbank van oordeel dat het apart duiden van het zijn van
OLF-sympathisant als relevant element voor de door verweerder verrichte integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van belang kan zijn. Uit WBV 2014/10, paragraaf 3.2.2, volgt immers dat verweerder aan het eind van de geloofwaardigheidsbeoordeling de geloofwaardig en ongeloofwaardig gevonden relevante elementen niet enkel los van elkaar, maar ook in onderlinge samenhang dient te wegen. Daarbij wordt aangegeven dat zeker als relevante elementen die eerst ieder op zich zijn besproken, deel uitmaken van een en dezelfde verhaallijn van elkaar opvolgende gebeurtenissen (denk aan deelname aan een manifestatie, gevolgd door arrestatie en detentie) de overwegingen blijk moeten geven van zo’n beoordeling in onderlinge samenhang. Nu de omstandigheid dat eiser OLF-sympathisant is niet als relevant element is geduid, bestaat de mogelijkheid dat de weging door verweerder niet deugdelijk heeft plaatsgevonden. Dit geldt des te zwaarder nu naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheden dat eiser woonde in een omgeving waar veel OLF-sympathisanten en demonstranten woonden en door een wijkagent op straat is aangesproken op het luisteren naar Oromo-muziek, in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling onderbelicht is gebleven.
4.5
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder in zijn verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling de start en de oorzaak van gebeurtenissen lijkt te leggen bij element e, de problemen op school medio 2011. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat dit element de kern van eisers asielrelaas zou betreffen die zou hebben geleid tot eisers arrestatie, detentie en ontsnapping. Naar het oordeel van de rechtbank is de kern van eisers asielrelaas en de reden van zijn arrestatie en detentie meer gelegen in het zijn van Oromo en OLF-sympathisant, het wonen in een omgeving van
OLF-sympathisanten, het aangesproken worden door een wijkagent op het luisteren naar Oromo-muziek, het deelnemen aan demonstraties en het hebben van een vader die lid was van de OLF en daarmee verband houdend in de gevangenis is overleden.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de kern van eisers asielrelaas en daarmee verband houdend de relevante elementen respectievelijk niet op juiste wijze is geduid en zijn onderscheiden. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het reeds daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
5. De rechtbank ziet in wat is aangevoerd en gelet op het zo veel mogelijk definitief beslechten van het geschil als bedoeld in artikel 8:41a van de Awb, aanleiding om ook de overige beroepsgronden te bespreken.
6.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte relevant element e, de problemen op school medio 2011, ongeloofwaardig heeft geacht.
6.2
Verweerder werpt eiser in het bestreden besluit tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over waarom hij in 2011 is gestopt met school. In het bestreden besluit is opgenomen dat in de correcties en aanvullingen op het rapport van eerste gehoor van 30 september 2015 is aangegeven dat eiser op eigen initiatief met school is gestopt vanwege geldgebrek. Vervolgens heeft eiser in het nader gehoor van 6 oktober 2015 een andere verklaring afgelegd over de redenen waarom hij van school is gegaan, namelijk dat hij werd weggestuurd.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het nader gehoor (pagina 7 van het rapport nader gehoor) kan worden opgemaakt dat eiser heeft verklaard dat hij van school is weggestuurd omdat hij een kind is van een lid van de OLF, zelf ook de OLF steunt en geen familie heeft of kon meebrengen naar school. Anders dan verweerder tijdens het nader gehoor gelet op de gestelde vragen (pagina 15 van het rapport nader gehoor) stelt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiser dat hij is gestopt met school dan wel is weggestuurd van school niet zonder meer met elkaar in strijd zijn. Weggestuurd worden van school kan immers een reden zijn waarom iemand is gestopt met school. Dat eisers gemachtigde in de correcties en aanvullingen met een andere reden komt, namelijk geldgebrek, is in zoverre niet relevant omdat dit niet eisers eigen verklaring betreft. Eisers gemachtigde heeft bovendien verklaard dat zijn mededeling in dit verband niet juist was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
6.4
Verweerder werpt eiser voorts tegen dat niet valt in te zien waarom eiser, een schoolgaande jongen van vijftien jaar oud die politiek inactief is, juist in 2011 op school van sympathieën voor en contacten met de OLF werd beschuldigd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat gesteld noch gebleken is dat eisers sympathie zich in (voor derden) zichtbare handelingen vertaalde. Dat hij in 2011 als spion van de OLF zou worden beschouwd enkel vanwege het feit dat hij naar Oromo-muziek luisterde en twee van zijn medekamerhuurders actief waren voor de OLF, wordt door verweerder niet zomaar gevolgd. Daarnaast valt eisers verklaring, dat de afwezigheid van enige ouder dan wel iemand die voor hem garant kon staan tijdens het schoolgesprek ook een reden voor zijn problemen is geweest, voor verweerder niet te rijmen met het feit dat eiser zich ondanks het vorenstaande bij dezelfde school met dezelfde directeur had aangemeld en dat dit kennelijk geen probleem vormde voor inschrijving. Ten slotte valt voor verweerder niet in te zien dat eiser, als hij van OLF sympathieën zou zijn beschuldigd door de autoriteiten, niet direct is opgepakt.
6.5
Vast staat dat verweerder geloofwaardig heeft gevonden dat eiser naar door de regering ongewenst en opstandig geachte Oromo-muziek luisterde, dat de wijkagent dat had opgemerkt, dat zijn medekamerhuurders/vrienden [naam 2] en [naam 3] leden van de OLF waren en dat eiser deelnam aan demonstraties voorafgaand aan zijn arrestatie (zie pagina 12 van het rapport nader gehoor). Gelet hierop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen voor derden zichtbare handelingen heeft verricht. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom hij zich in eerste instantie zonder aanwezige ouders op school kon inschrijven en waarom hij bijna anderhalf jaar later hierom op school toch in de problemen kwam. Eiser heeft overtuigend naar voren gebracht dat ten tijde van de inschrijving misschien nog niet bij de schooldirecteur bekend was dat eiser een kind is van een voormalig lid van de OLF en luisterde naar Oromo-muziek. Eisers relaas dat hij veranderde van een normale leerling, die gewoon naar school kon gaan omdat er geen enkele verdenking was dat hij OLF-sympathisant was, naar een probleemkind dat Oromo-muziek luisterde, met de OLF symphatiseerde en niet door zijn ouders of andere verantwoordelijke (volwassen) familieleden op zijn gedrag kon worden aangesproken, is niet onaannemelijk. In dat licht bezien heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom in dit verband van een ongerijmdheid sprake is. Verweerders standpunt dat niet valt in te zien dat eiser als OLF-sympathisant niet direct is opgepakt, kan de rechtbank gelet op wat in dit verband uit openbare bronnen blijkt, niet volgen. Uit het jaarverslag 2014/2015 van Amnesty International blijkt dat arbitraire arrestaties en detenties van (vermoede) opposanten zoals de OLF regelmatig voorkomen. Verweerder heeft dit niet bestreden. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom eiser niet direct is opgepakt.
6.6
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat relevant element e niet geloofwaardig is.
7.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte element f , de arrestatie, detentie en ontsnapping in 2012, ongeloofwaardig heeft geacht.
7.2
Verweerder stelt voorop dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij van school is gestuurd vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de OLF en dat reeds daarom zijn verklaringen over de problemen die hij naar aanleiding daarvan heeft ondervonden, niet worden gevolgd. Daarnaast werpt verweerder eiser tegen dat onduidelijk is waarom hij pas in maart 2012 is opgepakt, gearresteerd en gedetineerd en niet eerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat indien eerder al daadwerkelijk sprake was van een verdenking van sympathiseren met de OLF, niet valt in te zien waarom hij niet direct zou zijn opgepakt. Voor verweerder ontbreekt enige directe aanleiding en zijn de verklaringen van eiser over de aanleiding voor zijn arrestatie enkel gebaseerd op niet nader onderbouwde speculaties. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen over de duur van en de omstandigheden in detentie overeenkomen met hetgeen uit openbare bronnen blijkt. Verweerder is evenwel van oordeel dat dit onvoldoende is om uit te gaan van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Ten aanzien van eisers verklaringen over zijn ontsnapping stelt verweerder zich op het standpunt dat de gestelde eenvoudige wijze van ontsnapping afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat omdat ongeloofwaardig is dat eiser van school is gestuurd vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de OLF reeds daarom zijn verklaringen over de problemen die hij naar aanleiding daarvan heeft ondervonden, ongeloofwaardig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom de kern van het asielrelaas van eiser is gelegen in de problemen op school in 2011. Zoals de rechtbank al onder rechtsoverweging 4.6 heeft overwogen, lijkt de kern van eisers asielrelaas en de reden van zijn arrestatie en detentie meer te zijn gelegen in het zijn van Oromo en OLF-sympathisant, het wonen in een omgeving van OLF-sympathisanten, het aangesproken worden door een agent op het luisteren naar Oromo-muziek en het deelnemen aan demonstraties. De verklaringen van eiser over zijn arrestatie en detentie dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook mede los van de problemen op school in 2011 te worden beoordeeld.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ten onrechte wordt tegengeworpen dat onduidelijk is waarom hij pas in maart 2012 is opgepakt. De rechtbank verwijst hierbij wederom naar het jaarverslag 2014/2015 van Amnesty International waaruit volgt dat arbitraire arrestaties en detenties van (vermoede) opposanten zoals de OLF regelmatig voorkomen. Het is dus heel goed mogelijk dat er geen directe aanleiding was voor de arrestatie en de daaropvolgende detentie van eiser. De rechtbank acht verweerders motivering dat er geen directe aanleiding bestond voor een arrestatie niet deugdelijk gelet op het feit dat wel geloofwaardig is geacht dat eiser OLF-sympathisant is, in een omgeving van OLF-sympathisanten woonde en deelnam aan demonstraties én bij de wijkagent bekend stond als een Oromo-muziek luisteraar.
7.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde eenvoudige wijze van ontsnappen uit de gevangenis afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. In het voornemen heeft verweerder in dit verband het volgende overwogen: “…mag worden aangenomen dat een gevangenis beter wordt beveiligd en dat het gevangeniscomplex oftewel door een hoog hek wordt omheind zodat gevangenen niet eenvoudigweg erover heen kunnen springen oftewel bewakers de wacht houden.”
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande citaat van verweerder een aanname of veronderstelling betreft die niet is onderbouwd met een externe geloofwaardigheidsindicator. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of de aanname van verweerder dat de gevangenissen in Ethiopië beter worden beveiligd dan uit eisers asielrelaas volgt, juist is. Bovendien blijkt uit paragraaf 3.2.4 van het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië dat er ook veel inofficiële detentiecentra bestaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van verweerders motivering in strijd is met WBV 2014/10.
7.5
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat relevant element f niet geloofwaardig is.
8.1
Gelet op wat onder 4 tot en met 7 is overwogen dient verweerder bij het nieuw te nemen besluit opnieuw een geloofwaardigheidsboordeling te verrichten en aan de zwaarwegendheid te toetsen. In het kader van de zwaarwegendheid dient verweerder rekening te houden met het volgende.
8.2
Verweerder heeft zich met betrekking tot de door hem geloofwaardig geachte elementen, toetsend aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM, op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
8.3
Eiser voert aan dat de positie van Oromo in Ethiopië slecht is en dat dit beeld wordt
bevestigd door rapporten van mensenrechtenorganisaties, waarnaar wordt verwezen in een brief van Vluchtelingenwerk van 8 juli 2015. Uit dit rapport blijkt dat alle Oromo’s in Ethiopië een gegronde vrees voor vervolging hebben op grond van het behoren tot een bepaalde sociale groep dan wel een reëel risico lopen als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met deze informatie, die dateert van na het laatste Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van mei 2013. Eiser voert verder aan dat omtrent de familie van OLF-leden sprake is van ‘inherited suspicion’, wat inhoudt dat wanneer iemands vader en/of moeder (vermeend) OLF-sympathisant is ervan uitgegaan wordt dat (wanneer de vader en/of moeder overleden is) de kinderen ook
OLF-sympathisant zijn. Nu geloofwaardig is geacht dat eisers vader vanwege (vermeende) OLF-betrokkenheid is gearresteerd en in detentie is overleden, is aannemelijk dat eiser behoort tot deze specifieke groep, die in Ethiopië grote risico’s als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag lopen.
8.4
Uit het Amnesty International Report 2014/2015 van 25 februari 2015, dat is opgenomen in voormelde brief van Vluchtelingenwerk (pagina 10), blijkt het volgende: “Ethnic Oromo continued to suffer many violations of human rights in efforts to suppress potential dissent in the region. Large numbers of Oromo people continued to be arrested or remained in detention after arrests in previous years, based on their peaceful expression of dissent, or in numerous cases, based only on their suspected opposition to the government. Arrests were arbitrary, often made pre-emptively and without evidence of a crime. Many were detained without charge or trial, and large numbers were detained in unofficial places of detention, particularly in military camps throughout the region. There was no accountability for enforced disappearances or extrajudicial executions during 2014 or in previous years.”
8.5
Verder blijkt uit het Amnesty International rapport ‘Because I am Oromo, Sweeping
Repression in the Oromia Region of Ethiopia’ van 28 oktober 2014, dat ook is opgenomen in voormelde brief van Vluchtelingenwerk (pagina 13), het volgende: “Over a dozen people reported to Amnesty International they had fallen under suspicion which led to harassment or arrest and detention, based on previous activities or the actual or suspected political opinions of family members. This can lead to several members of the same family being arrested, including parents and children. ‘Inherited suspicion’ reported to Amnesty International related both to recent cases and activities of family members of those who inherit the suspicion but also, in many of these cases, dating back to the period the OLF was part of the transitional government between 1991 and 1992. People known to be members of the OLF at that time (though a legal entity at that point), their families and children continue to suffer on that basis.”
8.6
Eisers beroepsgrond slaagt. De rechtbank is, onder verwijzing naar de onder 8.4 en 8.5 opgenomen citaten, met eiser van oordeel dat verweerder gelet op de geloofwaardig bevonden elementen dat eiser Oromo is, OLF-sympathisant is, aan demonstraties heeft meegedaan en zijn vader lid was van de OLF en in detentie is overleden, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers asielrelaas geen aanknopingspunten heeft met één van de vervolgingsgronden in het Vluchtelingenverdrag en dat eiser bij terugkeer naar Ethiopië niet te vrezen heeft voor schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder zal dan ook bij het nieuw te nemen besluit opnieuw moeten onderzoeken en beoordelen of, mede gelet op de bovenstaande rapporten van Amnesty International, eiser zowel op grond van zijn persoonlijke situatie alsmede zijn individuele asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag alsook bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank
ziet geen aanleiding voor het doen laten herstellen van de in deze uitspraak genoemde gebreken middels een tussenuitspraak, vanwege de aard van de gebreken en de omstandigheid dat voor het herstel daarvan een zorgvuldig te doorlopen procedure nodig is die de nodige tijd met zich zal meebrengen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank draagt verweerder daarbij op om bij de geloofwaardigheidsbeoordeling uitdrukkelijk stil te staan bij de vraag of eisers relaas in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en of aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.232,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het nader beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting van achtereenvolgens de enkelvoudige kamer en de meervoudige kamer en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van € 496,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.232,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, en mrs. A.C. Loman en M.C. Eggink, rechters, in aanwezigheid van mr. G. Leenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.