Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eligibility Guidelinesvan de UNHCR van 19 april 2016.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het standpunt innam dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De eiser, die zich had bekeerd tot het christendom, stelde dat hij niet overtuigend had kunnen verklaren over zijn geloof en dat hij risico liep op vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de eiser niet voldoende kennis van het christendom had aangetoond, ondanks zijn verklaringen over zijn bekering en zijn betrokkenheid bij de christelijke gemeenschap. De rechtbank volgde de nieuwe toetsingscriteria die waren vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de mogelijkheid biedt om opvolgende asielaanvragen opnieuw te toetsen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op nieuwe feiten of omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de vergunning zouden vormen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het opgelegde inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de relatie van de eiser met zijn vriendin niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen.