ECLI:NL:RBDHA:2016:8303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
16/13435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Iraanse man na betrapt te zijn door moeder van vriend

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse man die homoseksueel is. De eiser had op 22 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij problemen had ondervonden in Iran na betrapt te zijn door de moeder van zijn vriend tijdens een intieme ontmoeting. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de asielaanvraag op 10 juni 2016 afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele gerichtheid en het proces van bewustwording niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 30 juni 2016 gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit, nationaliteit en etniciteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn verklaringen over zijn homoseksualiteit en de gevolgen daarvan niet overtuigend waren. De rechtbank heeft de methodiek van de staatssecretaris, zoals vastgelegd in de Werkinstructie 2015/9, als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht veel waarde heeft gehecht aan de verklaringen van de eiser, maar dat deze verklaringen summier en vaag waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn bewustwordings- en acceptatieproces niet overtuigend zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was om de kosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/13435
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juli 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. V. Senczuk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 juni 2016 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Madjlessi, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 22 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Iran heeft verlaten, omdat hij betrapt is door de moeder van zijn toenmalige vriend [naam vriend] toen hij seks had met deze vriend in zijn ouderlijk huis.
2. Als relevante elementen heeft verweerder aangemerkt:
- identiteit, Iraanse nationaliteit en etniciteit;
- eiser stelt homoseksueel te zijn en daardoor problemen te hebben ondervonden omdat hij is betrapt door de moeder van zijn vriend [naam vriend].
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en etniciteit van eiser geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid, de betrapping en de daarop volgende problemen acht verweerder echter niet geloofwaardig.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Redengevend hiervoor is dat eiser vaag en niet aannemelijk heeft verklaard over het proces van bewustwording van zijn homoseksuele geaardheid. Ook is eiser in zijn verklaringen over het proces van (zelf)acceptatie blijven steken in vage en summiere verklaringen. Eiser heeft voorts zowel over zijn kortstondige relaties als over de relatie met zijn vriend [naam vriend] vage, vreemde en ongerijmde verklaringen afgelegd.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op 15 juni 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een uitspraak gedaan met betrekking tot de Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) (ECLI:NL:RVS:2016:1630). De Afdeling heeft overwogen (rechtsoverweging 2.6.) dat de Werkinstructie 2015/9 op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat verweerder aan de hand van de daarin weergegeven vaste onderzoeksmethode op een zorgvuldige manier onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief verricht. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor bij een vreemdeling mogelijk aanwezig angst, schaamte of onwennigheid om uitgebreid te verklaren over zijn seksuele gerichtheid. Aldus houdt de staatssecretaris rekening met mogelijk bij een vreemdeling daaruit voortvloeiende beletselen om vrijelijk te verklaren.
7. Voorts heeft de Afdeling overwogen (rechtsoverweging 2.9.) dat verweerder bij zijn beoordeling in de regel terecht veel waarde hecht aan de verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen. Elke vreemdeling die een seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoert, zal zich immers op enig moment van die gerichtheid bewust zijn geworden en zich gerealiseerd hebben dat zijn gerichtheid in zijn omgeving of land van herkomst niet - algemeen - geaccepteerd wordt of zelfs strafbaar is gesteld. Hij moet daarom kunnen verklaren over het moment waarop of de periode waarin hij zich bewust is geworden van zijn seksuele gerichtheid, wat deze seksuele gerichtheid voor hem heeft betekend en welke invloed dit heeft gehad voor de manier waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid. Dit alles bezien tegen de achtergrond van zijn land van herkomst en de omgeving waaruit hij afkomstig is, waarbij relevant zijn het moment van bewustwording en eventuele andere belangrijke momenten, zoals het aangaan van een relatie. Daarbij verwacht verweerder terecht niet dat een vreemdeling in alle gevallen een uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorlopen of een innerlijke worsteling heeft doorgemaakt, omdat dit te zeer zou uitgaan van stereotiepe opvattingen over een seksuele gerichtheid of een bepaald land. De omstandigheid dat een vreemdeling ontoereikend heeft verklaard over zijn eigen ervaringen zonder dat hiervoor een verklaring bestaat, hoeft niet in alle gevallen ertoe te leiden dat hij de door die vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig acht. Daarbij kan van belang zijn dat die vreemdeling over andere aspecten die verband houden met zijn seksuele gerichtheid als asielmotief wél overtuigend kan verklaren. Hoewel het volgens verweerder niet mogelijk is in algemene zin inzichtelijk te maken hoe hij verklaringen van een vreemdeling waardeert en onderling weegt, heeft hij gelet op het vorenstaande met WI 2015/9 de systematiek aan de hand waarvan hij antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid beoordeelt voldoende inzichtelijk gemaakt.
8. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag niet heeft behandeld in de verlengde asielaanvraag procedure. Dit geldt temeer nu verweerder er wel voor heeft gekozen om eiser aanvullend te horen. In het verlengde daarvan heeft eiser gesteld dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij summier en vaag heeft verklaard. Eiser was niet in staat alle vragen en gebruikte woorden te begrijpen en dient dan ook om die reden nogmaals aanvullend te worden gehoord.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Allereerst is van belang dat de procedure van eiser binnen de termijnen van de algemene asielprocedure op zorgvuldige wijze kon worden behandeld. Gesteld noch gebleken is dat dit in het onderhavige geval niet het geval is geweest. Daarnaast heeft verweerder geen reden hoeven te zien om eiser nogmaals aanvullend te horen. Blijkens de werkinstructies vinden de gehoren plaats door gespecialiseerde medewerkers die in het bijzonder aandacht hebben voor bij een vreemdeling mogelijk aanwezig angst, schaamte of onwennigheid om uitgebreid te verklaren over zijn seksuele gerichtheid. De Afdeling heeft hierover in de bovengenoemde uitspraak van 15 juni 2016 (rechtsoverweging 2.7.) overwogen dat deze onderzoeksmethode zorgvuldig is. Uit de verslagen van de gehoren volgt dat eiser zeer uitvoerig is bevraagd en dat de vragen op verschillende manieren meermaals zijn gesteld. Eiser blijft echter zeer summier en vaag antwoord geven op de hem gestelde vragen. Na het nader gehoor is eiser nogmaals aanvullend gehoord teneinde nadere details van hem te verkrijgen. De rechtbank is niet gebleken, mede gelet op de ingediende correcties en aanvullingen op de gehouden gehoren, dat eiser de hem gestelde vragen of delen van vragen niet goed heeft begrepen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde seksuele gerichtheid van eiser heeft onderzocht en beoordeeld overeenkomstig verweerders vaste onderzoeksmethode aan de hand van in WI 2015/9 vermelde aspecten. De wijze van beoordeling is voldoende inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet-overtuigende, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn bewustwordings- en acceptatieproces. De verklaringen van eiser omtrent de ontdekking van zijn geaardheid, het proces van bewustwording en het accepteren daarvan alsook de wijze waarop hij stelt daarmee te zijn omgegaan, zijn summier terwijl eiser hierover uitvoerig is bevraagd en ook is doorgevraagd. De verklaringen van eiser blijven immers beperkt tot algemene bewoordingen dat hij zichzelf accepteerde zoals hij was en dat God hem zo geschapen heeft. Verweerder heeft daarbij mede kunnen betrekken dat eiser in zijn gehoren stelt dat hij zijn homoseksualiteit van het begin af aan als vanzelfsprekend heeft geaccepteerd. Niet is gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over het bewustwordings- en acceptatieproces van een stereotype norm is uitgegaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van eiser, gelet op de positie van homoseksuelen in Iran en gegeven de omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen is opgevoed door religieuze ouders, verwacht mag worden dat er enig proces van bewustwording en acceptatie heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat verweerder de verklaringen van eiser op dit punt heeft bezien in de context van de omgeving waaruit eiser afkomstig is, namelijk een religieus milieu en een land waar homoseksualiteit maatschappelijk niet is aanvaard. Blijkens het verslag van het nader gehoor heeft verweerder, anders dan eiser betoogt, voldoende doorgevraagd naar aanleiding van eisers verklaringen. Gelet hierop is de uitleg van eiser dat hij vanwege zijn geringe scholingsgraad niet alle vragen heeft begrepen en zijn antwoorden daarom onduidelijk zijn, niet afdoende.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan al het voorgaande bij zijn beoordeling van de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid niet ten onrechte overwegend gewicht toegekend. Daarvan uitgaande en mede in aanmerking genomen wat verweerder voor het overige aan de beoordeling van de seksuele gerichtheid ten grondslag heeft gelegd en wat eiser daartegen heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd en ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.