ECLI:NL:RBDHA:2016:822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
C/09/501708 / KG ZA 15/1910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tegen de Staat der Nederlanden inzake ontruiming van een kraakpand

In deze zaak, die op 29 januari 2016 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden eisers, waaronder eiseres sub 1, een verbod op de strafrechtelijke ontruiming van een pand dat zij sinds oktober 2015 bewoonden. De eigenaar van het pand, HTM Railinfra B.V., had hen verzocht het pand te verlaten, maar dit verzoek was genegeerd. De Staat der Nederlanden, als gedaagde, had aangekondigd het pand te ontruimen op basis van overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, dat kraken strafbaar stelt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dagvaarding van eisers sub 2 nietig was, omdat zij niet bij naam waren aangeduid, en dat eiseres sub 1 onvoldoende feiten had aangedragen die haar vordering konden onderbouwen. De rechter concludeerde dat de belangen van de Staat en HTM zwaarder wogen dan die van eiseres sub 1, en wees de vorderingen van eiseres sub 1 af. Tevens werd eiseres sub 1 veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/501708 / KG ZA 15/1910
Vonnis in kort geding van 29 januari 2016
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de andere bewoners die verblijven in het pand aan de [adres ] te [postcode] [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. E. Tamas te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te Den Haag.
Eiseres sub 1 wordt hierna afzonderlijk ook aangeduid als ‘ [eiseres sub 1] ’ en gedaagde als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- een tweetal brieven van 21 januari 2016 van de zijde van eisers, met producties;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 22 januari 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres sub 1] bewoont sinds oktober 2015, samen met enkele anderen, het pand aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: het pand). Eigenaar van het pand is de besloten vennootschap HTM Railinfra B.V. (hierna: HTM).
2.2.
Bij exploot van 4 november 2015 heeft HTM [eiseres sub 1] en ‘allen die verblijven in het pand’ verzocht het pand uiterlijk op 9 november 2015 te verlaten. Hieraan is geen gehoor gegeven.
2.3.
Op 12 november 2014 heeft de advocaat van HTM, mr. D.J.A. van den Berg, een brief gestuurd aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Namens HTM Railinfra B.V. (hierna: “HTM”) gevestigd te ’s-Gravenhage wend ik mij tot u om aangifte te doen van een misdrijf ex artikel 138a Sr. HTM is eigenaar van het pand aan de [adres 1] te [plaats] ( [postcode] ). Dit pand is recentelijk gekraakt door mevrouw [eiseres sub 1] en mogelijk anderen die zich in het pand bevinden. HTM ondervindt hier veel hinder en nadeel van.
(…)
Middels deze brief doe ik aangifte namens HTM Railinfra B.V. van het strafbare feit ex 138a Sr. Onder verwijzing naar de bijgevoegde sommatiebrief verzoek ik u namens mijn cliënte om tot ontruiming van het pand over te gaan. (…)”
2.4.
Bij brief van 2 december 2015 heeft de hoofdinspecteur van politie [eiseres sub 1] en ‘eventuele andere bewoners/gebruikers van het pand’ aangeschreven. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij kondig ik u aan dat al degenen die thans wonen of vertoeven in dit pand zijn aangemerkt als verdachten van overtreding van (een van de) artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht. Het voornemen bestaat om dit pand te ontruimen. Deze ontruiming zal plaatsvinden binnen 8 weken na de dagtekening van deze aankondigingsbrief, te weten uiterlijk op 27 januari 2016.
(…)
Als u wilt dat een rechter zal oordelen over de rechtmatigheid van de voorgenomen ontruiming dan kunt u een kort geding aanhangig maken. Het OM zal, om u in de gelegenheid te stellen een kort geding aan te spannen, de eerste zeven dagen na dagtekening van deze brief niet overgaan tot ontruimen, behoudens bijzondere omstandigheden. (…)”
2.5.
Bij e-mailbericht van 4 december 2015 heeft [eiseres sub 1] aan HTM een document toegestuurd, door [eiseres sub 1] in het e-mailbericht aangeduid als ‘gebruiksovereenkomst’. In dit e-mailbericht staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) bij deze, zoals afgesproken een concept van ons voorstel voor een gebruiksovereenkomst betreffende het pand aan de [adres 1] [postcode] te [plaats] . Hieronder hebben wij de bevestiging van onze aanvraag van de nutsvoorziening water bij Dunea bijgevoegd. Ik hoop u hiermee voor nu voldoende te hebben geïnformeerd en wij zien uw antwoord met belangstelling tegemoet. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – primair de Staat te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te (doen) gaan totdat door de strafrechter in hoogste instantie bewezen is verklaard dat het verblijf van eisers in het pand wederrechtelijk is en totdat een individuele belangenafweging is gemaakt. Subsidiair vorderen zij de Staat te bevelen om de ontruiming niet eerder te laten plaatsvinden dan twee weken voordat het pand door HTM in gebruik wordt genomen.
3.2.
Het aan de vorderingen ten grondslag gelegde en de door de Staat daartegen gevoerde verweren zullen, voor zover nodig, hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter constateert dat eisers sub 2 in de dagvaarding in strijd met het bepaalde in artikel 111 lid 2 jo. 45 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet bij naam zijn aangeduid. Nu dit een met nietigheid bedreigd gebrek is, zal de dagvaarding in zoverre nietig worden verklaard.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres sub 1] het volgende voorop. Bij wet van 24 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de Leegstandswet en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand), in werking getreden op
1 oktober 2010, is een nieuw artikel 138a Sr ingevoerd, dat een algehele strafbaarstelling van kraken bevat. Daarnaast is artikel 551a Wetboek van Strafvordering (Sv) ingevoerd, waarmee de wetgever heeft beoogd strafrechtelijke ontruimingen op grond van verdenking van overtreding van 138a Sr van een wettelijke basis te voorzien. Voor de uitoefening van de aan politie en openbaar ministerie verleende ontruimingsbevoegdheid van artikel 551a Sv is een (al dan niet onherroepelijke) veroordeling door de strafrechter niet noodzakelijk. Bij geschillen bij de civiele rechter omtrent de rechtmatigheid van een voorgenomen strafrechtelijke ontruiming zal onderzocht dienen te worden of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de krakers, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Die belangenafweging kan echter alleen plaatsvinden als de krakers feiten of omstandigheden aanvoeren en aannemelijk maken, die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.3.
[eiseres sub 1] heeft allereerst betwist dat sprake is van overtreding van het in artikel 138a Sr neergelegde kraakverbod en daaraan de conclusie verbonden dat de Staat met de voorgenomen ontruiming misbruik maakt van zijn ontruimingsbevoegdheid. Zij stelt daartoe in de eerste plaats dat HTM heeft toegezegd om met onder meer [eiseres sub 1] een gebruikersovereenkomst te zullen aangaan. Volgens [eiseres sub 1] blijkt dit uit de bewoordingen van het in 2.4. vermelde e-mailbericht. De Staat heeft dit weersproken en daartoe aangevoerd dat HTM aan [eiseres sub 1] geen toestemming heeft gegeven het pand te betreden, dat HTM het door [eiseres sub 1] toegestuurde document niet heeft ondertekend en ten slotte dat HTM ook anderszins niet heeft ingestemd met het gebruik van het pand door [eiseres sub 1] . Volgens de Staat zijn tussen HTM en (onder meer) [eiseres sub 1] alleen afspraken gemaakt over het gebruik van en de vergoeding voor de nutsvoorzieningen. Nu [eiseres sub 1] haar stelling in reactie hierop niet nader heeft onderbouwd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door haar gestelde toezegging van HTM voorshands niet aannemelijk is gemaakt. De enkele verwijzing naar het bedoelde e-mailbericht is daartoe onvoldoende, nu de door [eiseres sub 1] bedoelde toezegging van de zijde van HTM hieruit niet blijkt. [eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van haar verweer dat van overtreding van het kraakverbod geen sprake is voorts nog aangevoerd dat de Staat geen aangifte van HTM heeft overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat in reactie hierop terecht verwezen naar de hiervoor in 2.3. vermelde brief van de advocaat van HTM, inhoudende een aangifte van overtreding van artikel 138 Sr bij de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag. Anders dan [eiseres sub 1] ter zitting heeft betoogd, is een door een opsporingsambtenaar opgesteld ‘proces-verbaal van aangifte’ niet vereist, aangezien uit artikel 163 lid 1 Sv volgt dat de aangifte van een strafbaar feit ook schriftelijk (dus bij brief) kan worden ingediend. Voorts volgt uit deze brief, anders dan [eiseres sub 1] kennelijk meent, genoegzaam dat de desbetreffende advocaat door HTM was gevolmachtigd tot het doen van aangifte, zodat het verweer van [eiseres sub 1] ook in zoverre geen doel treft. Al het voorgaande brengt mee dat kan worden vastgesteld dat [eiseres sub 1] het pand bewoont zonder toestemming van HTM en dat zij het pand derhalve kraakt.
4.4.
[eiseres sub 1] heeft verder ten verwere aangevoerd dat de hiervoor in 4.2. genoemde bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming en het in dit verband geldende toetsingskader in strijd zijn met (fundamentele) bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (EVESCR) en de Maastricht Guidelines. De voorzieningenrechter is echter in lijn met het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad en inmiddels vaste (lagere) jurisprudentie van oordeel dat de wetgeving op dit punt vooralsnog als rechtmatig moet worden aangemerkt. Nader onderzoek naar de vraag of sprake is van strijdigheid met verdragsrechtelijke bepalingen, wat daar verder ook van zij, gaat het kader van dit kort geding te buiten. In dit kort geding zal derhalve (slechts) worden getoetst of de Staat in het onderhavige geval heeft voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
4.5.
Met het oog op deze proportionaliteitstoetsing heeft de Staat naar voren gebracht dat HTM het pand recent heeft aangekocht om 40 stallingsplaatsen voor railvoertuigen, een ruimte voor HTM-medewerkers en een werkplaats voor klein onderhoud te realiseren. Naar zeggen van de Staat is HTM bezig met het vervangen van een deel van de oude GTL-trams en heeft zij het pand op korte termijn (oorspronkelijk vanaf januari 2016) nodig voor de opslag van de uit dienst genomen GTL-trams en onderdelen daarvan. Doordat het pand is gekraakt kampt HTM met een stallingstekort. Op de langere termijn zal het pand volgens de Staat gebruikt gaan worden als nieuwe opstellocatie voor trams, deels ter vervanging van een van de huidige tramremises. Met het oog hierop heeft HTM aan diverse instanties opdracht gegeven voor het uitwerken van een ontwerp voor de opstellocatie. HTM en haar opdrachtnemers moeten daarom ongehinderde toegang kunnen hebben tot het pand en het omliggende terrein. Zolang het pand is gekraakt, ligt dit proces stil met vertraging en schade tot gevolg, aldus nog steeds de Staat.
4.6.
Tegen deze achtergrond is naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam gebleken dat HTM er belang bij heeft om op korte termijn over het haar in eigendom toebehorende pand ongestoord te kunnen beschikken. Anders dan [eiseres sub 1] , ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de plannen van HTM te twijfelen. De stelling van [eiseres sub 1] dat HTM het pand niet op korte termijn in gebruik zal kunnen nemen, omdat zij niet zou beschikken over de nodige (milieu)vergunningen, heeft de Staat betwist en kan bij gebreke van een nadere toelichting van de zijde van [eiseres sub 1] niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover [eiseres sub 1] nog heeft aangevoerd dat een aantal omwonenden zich via de bestuursrechtelijke weg zal verzetten tegen de voorgenomen opstellocatie en dat HTM ook daarom niet op korte termijn zal kunnen aanvangen met de uitvoering van haar plannen, wordt ook daaraan voorbijgegaan, reeds omdat HTM aangeeft het pand ook voor andere doeleinden op korte termijn nodig te hebben. Ten slotte legt ook hetgeen [eiseres sub 1] verder nog heeft aangevoerd, te weten dat zij niet beschikt over de financiële middelen voor een reguliere woning, dan wel vanwege psychische problemen en/of een anarchistische levensstijl daarvoor niet in aanmerking komt, en voorts dat het pand onderdak biedt aan een aantal (nog op te richten) stichtingen met een maatschappelijke functie, onvoldoende gewicht in de schaal, omdat dergelijke omstandigheden al in abstracto zijn betrokken bij de door de wetgever gemaakte belangenafweging.
4.7.
Slotsom van het voorgaande is dat [eiseres sub 1] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die rechtvaardigen dat haar belang bij het blijven gebruiken van het pand moet prevaleren boven het belang van de Staat om een einde te maken aan een strafbare toestand en het belang van HTM om naar eigen inzicht over haar pand te kunnen beschikken. Dit betekent dat de primaire vordering zal worden afgewezen. Nu [eiseres sub 1] reeds bij brief van 2 december 2015 is meegedeeld dat het pand ontruimd zal worden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om [eiseres sub 1] een langere termijn voor de ontruiming te gunnen. Ook de subsidiaire vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.8.
[eiseres sub 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart de dagvaarding ten aanzien van eisers sub 2 nietig;
5.2.
wijst het door [eiseres sub 1] gevorderde af;
5.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2016.
MvE