ECLI:NL:RBDHA:2016:8144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
C/09/512107 / KG ZA 16-677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod gijzeling in kader van Wet Mulder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Staat der Nederlanden. [Eiseres] had de Staat gedagvaard met het verzoek om haar gijzeling te verbieden, die was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De achtergrond van de zaak is dat [eiseres] dertien sancties had opgelegd gekregen, waarvoor zij een totaalbedrag van € 6.413,63 verschuldigd was. Na het niet kunnen verhalen van deze sancties, had de officier van justitie de kantonrechter verzocht om machtiging tot gijzeling, welke was verleend. [Eiseres] was op 27 mei 2015 gegijzeld en had op 29 juni 2015 de Staat in kort geding gedagvaard om de gijzeling te beëindigen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de gijzeling alleen kan plaatsvinden bij betalingsonwil en niet bij betalingsonmacht. [Eiseres] voerde aan dat zij betalingsonmacht had, omdat zij nooit de bevestiging van de betalingsregeling had ontvangen. De rechter oordeelde echter dat [eiseres] niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk in een situatie van betalingsonmacht verkeerde. De rechter concludeerde dat de betalingsregeling was geëindigd omdat [eiseres] deze niet was nagekomen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de situatie van [eiseres] nu anders was dan ten tijde van de regeling.

De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding. De rechter benadrukte dat de gijzeling rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat [eiseres] niet had voldaan aan haar betalingsverplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/512107 / KG ZA 16-677
Vonnis in kort geding van 11 juli 2016
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. el Hannouche te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. de Boer te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiseres] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie;
- de brief van de Staat van 29 juni 2016, met producties;
- de op 1 juli 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Aan [eiseres] zijn in totaal dertien sancties opgelegd ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ('WAHV'). Uit hoofde daarvan was [eiseres] ten tijde van de mondelinge behandeling nog een bedrag verschuldigd van in totaal € 6.413,63.
2.2.
Nadat verhaal van de sancties niet mogelijk bleek, heeft de officier van justitie zich gewend tot de kantonrechter van de rechtbank Noord Nederland (locatie Leeuwarden) en op grond van de WAHV machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling verzocht ter zake van de dertien sancties. De kantonrechter heeft de gevraagde machtigingen verleend, waaronder de navolgende:
  • op 11 februari 2013 voor de duur van zeven dagen betreffende de sanctie met CJIB-nummer [CJIB-nummer] ter zake van een nog verschuldigd bedrag van € 1.176,--;
  • op 18 februari 2014 voor de duur van zeven dagen betreffende de sanctie met CJIB-nummer [CJIB-nummer] ter zake van een nog verschuldigd bedrag van € 210,--.
2.3.
[eiseres] is op 27 mei 2015 gegijzeld krachtens de verleende machtigingen.
2.4.
Op 29 juni 2015 heeft [eiseres] de Staat in kort geding gedagvaard, waarbij zij vorderde de gijzeling met onmiddellijke ingang te beëindigen.
2.5.
Op 30 juni 2015 zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen ter zake van de dertien openstaande sancties, waarna [eiseres] direct in vrijheid is gesteld en het kort geding is ingetrokken De betalingsregeling is vastgelegd in een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna 'CJIB') van 6 juli 2015. Voor zover hier van belang vermeldt de brief:
"Ik heb uw voorstel voor een betalingsregeling ontvangen. Ik ga akkoord met eenvoorlopigebetalingsregeling voor de volgende zaken:
(…)
Devoorlopigebetalingsregeling bestaat uit9 maandtermijnen van € 10,00.
Het termijnbedrag moet iedere maand op de 6e zijn bijgeschreven opIBAN NL78 RBOS 0569 9888 61(BIC RBOSNL2A) van het CJIB onder vermelding van6333000022975512. De eerste vervaldatum is6 augustus 2015.
Als u het restant na de voorlopige regeling niet in één keer kan betalen, kan u een nieuw voorstel doen. Hiervoor ontvangt u bijgaand het formulier Aanvraag betalingsregeling. Het ingevulde formulier moet samen met kopieën van de gevraagde stukken uiterlijk op6 juli 2016door ons zijn ontvangen.
Als een termijnbedrag niet op tijd is bijgeschreven dan vervalt de regeling. U moet het volledig openstaande bedrag dan in een keer betalen. Bovendien komt u dan niet meer in aanmerking voor een nieuwe betalingsregeling."
2.6.
Op 17 november 2015 heeft het CJIB het volgende bericht aan [eiseres] :
"Op 6 juli 2015 heb ik u een brief gestuurd met daarin een akkoord voor eenvoorlopigebetalingsregeling.
Helaas heb ik in augustus, september en oktober geen betalingen van u ontvangen. Ik verzoek u deze betalingen binnendrie wekenna dagtekening van deze brief over te maken opIBAN NL78 RBOS 0569 9888 61(BIC RBOSNL2A) van het Centraal Justitieel Incassobureau onder vermelding van6333000022975512.
Devoorlopigebetalingsregeling bestaat uit9 maandtermijnen van € 10,00.
Als het bedrag binnen de genoemde termijn niet op onze rekening is bijgeschreven, vervalt de regeling. Het resterende bedrag moet dan in een keer worden betaald.
U dient naast de achterstallige termijnen ook de eerder met u overeengekomen betalingsregeling na te komen."
2.7.
Bij brief van 19 april 2016 heeft het CJIB het volgende medegedeeld aan [eiseres] :
"Op 6 juli 2015 heeft u een (voorlopige) betalingsregeling met het CJIB gesloten. U was op dat moment gegijzeld voor een aantal Wahv-sancties, waarna het CJIB de afgegeven machtigingen gijzeling retour heeft gevraagd en u in vrijheid bent gesteld. Het CJIB heeft gelet op de door u aangevoerde feiten en omstandigheden
een betalingsregeling toegestaan van 10.00 per maand. U diende de eerste termijn voor 6 augustus 2015 te betalen.
Op 17 november 2015 is vastgesteld dat u geen enkele betaling hebt verricht en is een herinneringsbrief aan u verzonden. In deze brief is vermeld dat indien het bedrag niet binnen de genoemde termijn op de rekening van het CJIB is bijgeschreven, de regeling zou komen te vervallen en het resterende bedrag in een keer zou moeten worden betaald.
Ik stel vast dat tot op heden nog geen enkele betaling van u is ontvangen, zodat de betalingsregeling inmiddels is komen te vervallen.
Omdat u ondanks de gesloten betalingsregeling tot op heden niet tot betaling bent overgegaan, is het CJIB genoodzaakt de reeds afgegeven machtigingen gijzeling alsnog ten uitvoer te leggen. De politie krijgt de opdracht om de machtigingen ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat u na aanhouding gegijzeld wordt.
U kunt deze gijzeling te allen tijde voorkomen door het betalen van de openstaande sancties."
2.8.
Op 30 mei 2016 en 6 juni 2016 heeft [eiseres] (telkens) een bedrag van € 10,-- overgemaakt naar het CJIB ter zake van de openstaande sancties.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de Staat - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te verbieden over te gaan tot haar gijzeling.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
Nadat partijen (mondeling) een betalingsregeling hadden afgesproken, was [eiseres] in afwachting van de (schriftelijke) bevestiging ervan. De bevestiging van 6 juli 2015 heeft [eiseres] echter nooit ontvangen, evenmin overigens als de herinnering van 17 november 2015. Dat kan worden verklaard door de omstandigheid dat [eiseres] woonachtig is in een gebouw met veel bewoners, waar regelmatig poststukken zoekraken. Als gevolg daarvan was [eiseres] niet bekend met het rekeningnummer waarop de betalingen dienden plaats te vinden en het bij de betalingen op te geven betalingskenmerk en kon zij de overeengekomen betalingen niet verrichten. Nadat [eiseres] uiteindelijk (in mei 2016) op de hoogte raakte van de betreffende gegevens is zij onmiddellijk overgegaan tot nakoming van de betalingsregeling. Tenuitvoerlegging van machtigingen tot gijzeling kan slechts plaatsvinden in geval van betalingsonwil. Zoals uit het voorgaande volgt is daarvan voor wat betreft [eiseres] geen sprake. In de gegeven omstandigheden was zij betalingsonmachtig. In die situatie dient de gijzeling van [eiseres] geen enkel doel en is tenuitvoerlegging van de machtigingen onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] grondt haar vordering op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil staat het volgende voorop.
(i) Vaststaat dat de in het geding zijnde administratieve sancties onherroepelijk zijn. [eiseres] stelt dat ook niet ter discussie. Op grond van artikel 25 lid 2 WAHV kan de officier van justitie gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sancties een onherroepelijke beslissing is genomen, verhaal nemen, bijvoorbeeld op de goederen van de betrokkene (met dwangbevel, artikel 26 WAHV) of op de inkomsten uit arbeid of uitkering dan wel op het tegoed van een bankrekening (zonder dwangbevel, artikel 27 WAHV). Indien de administratieve sanctie niet wordt voldaan en verhaal als bedoeld in de artikelen 26 en 27 WAHV niet of niet volledig heeft kunnen plaatsvinden, voorziet de wet in verschillende dwangmiddelen, te weten inneming van het rijbewijs (artikel 28a WAHV), buitengebruikstelling van een voertuig (artikel 28b WAHV) en gijzeling (artikel 28 WAHV). Het doel van deze dwangmiddelen is te bereiken dat de sancties worden geïnd.
(ii) Voor de toepassing van het dwangmiddel gijzeling is een machtiging van de kantonrechter vereist. Tegen de beschikking van de kantonrechter waarbij een machtiging tot gijzeling wordt verleend, staat geen rechtsmiddel open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in dit geding van de rechtmatigheid van de machtigingen dient te worden uitgegaan. Alleen in bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering op die regel. In dat verband kan worden gedacht aan de situatie dat de gijzeling geen enkel redelijk doel (meer) dient. Daarvan kan sprake zijn in geval van betalingsonmacht van de betrokkene. Een en ander betekent dat de civiele rechter zich hoe dan ook terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige.
4.3.
Uit hetgeen onder 3.2 is overwogen blijkt dat [eiseres] zich beroept op betalingsonmacht. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
4.4.
[eiseres] kan zich - in haar rechtsverhouding tot de Staat - niet beroepen op het niet-ontvangen van de bevestigingsbrief van het CJIB van 6 juli 2015 (en de herinneringsbrief van 17 november 2015), wat daar verder ook van zij. Het CJIB heeft de brief (brieven) verzonden naar het adres waarop [eiseres] stond ingeschreven volgens de "Basisregistratie personen". Voorts is van belang dat [eiseres] ervan op de hoogte was dat een voorlopige regeling was overeengekomen voor de duur van negen maanden, waarbij zij maandelijks een bedrag van € 10,-- diende te voldoen. Zij moest er dus rekening mee houden dat de eerste termijn op korte termijn na de totstandkoming van de regeling op 30 juni 2015 diende plaats te vinden. In die omstandigheid lag het op de weg van [eiseres] om - al dan niet via haar advocaat - contact op te nemen met het CJIB indien een schriftelijke bevestiging van de regeling, waarin voor de betalingen relevante gegevens zijn opgenomen, op zich laat wachten. Dit klemt te meer indien juist is dat - zoals [eiseres] stelt - in het gebouw waarin [eiseres] woonachtig is regelmatig poststukken zoekraken. [eiseres] heeft dat echter (gedurende de gehele looptijd van de voorlopige regeling) nagelaten. Bovendien heeft [eiseres] geen serieuze poging ondernomen om de achterstand in te lossen/lopen, nadat zij op de hoogte raakte van de benodigde (betalings)gegevens, terwijl aangenomen moet worden dat zij daartoe in staat was. Voor de hand ligt immers dat het verschuldigde bedrag ad
€ 10,-- iedere maand apart wordt gezet.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat de afgesproken betalingsregeling inmiddels is geëindigd, enerzijds omdat de looptijd ervan inmiddels is verstreken en anderzijds omdat [eiseres] de regeling niet is nagekomen. Anders dan [eiseres] kennelijk meent, komt haar dus geen beroep meer toe op de betalingsregeling.
4.6.
In die situatie lag het op de weg van [eiseres] om de door haar gestelde betalingsonmacht (op dit moment) aan te tonen. Dat heeft [eiseres] echter nagelaten; ieder inzicht in haar financiële positie ontbreekt. Daar komt bij dat - gelet op de inmiddels verstreken tijd - niet ervan kan worden uitgegaan dat de situatie van [eiseres] gelijk is aan, dan wel slechter is dan haar positie ten tijde van de totstandkoming van de regeling op 30 juni 2015. Overigens heeft de Staat aangevoerd dat [eiseres] (ook) destijds geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over haar financiële toestand. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat ten aanzien van [eiseres] geen sprake is van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil, zodat de tenuitvoerlegging van de twee gijzelingsmachtigingen niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, maar als een rechtmatige prikkel om alsnog tot betaling (van alle sancties) af te dwingen.
4.7.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.
jvl