ECLI:NL:RBDHA:2016:7891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
C/09/511882 / KG ZA 16/656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewijsbeslag door curator in faillissement van schadehersteller

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Veolia Transport Nederland Openbaar Vervoer B.V. en de curator van [X] B.V., die in faillissement verkeert. De curator had conservatoir bewijsbeslag gelegd op de schadedossiers van Veolia, met het argument dat Veolia wanprestatie en/of onrechtmatige daad had gepleegd door opdrachten niet exclusief aan [X] te gunnen. Veolia vorderde opheffing van het bewijsbeslag, stellende dat de curator in zijn verzoek niet alle relevante feiten en verweren had vermeld, wat strijdig was met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat de curator onvoldoende had onderbouwd waarom het beslag gerechtvaardigd was, en dat hij belangrijke informatie had achtergehouden die de beoordeling van het verzoek had kunnen beïnvloeden. De rechtbank hefte het bewijsbeslag op en beëindigde de gerechtelijke bewaring van de in beslag genomen goederen. De curator werd veroordeeld in de proceskosten van Veolia.

De procedure begon met een verzoek van de curator om bewijsbeslag te leggen op schadedossiers van Veolia, die betrekking hadden op schades aan voertuigen van Veolia die door [X] zouden zijn hersteld. De curator stelde dat Veolia zich niet aan de exclusiviteitsafspraken had gehouden en dat dit had geleid tot schade voor de failliete boedel. Veolia betwistte de claims van de curator en voerde aan dat er geen exclusiviteit was overeengekomen. De rechtbank concludeerde dat de curator niet had aangetoond dat het bewijsbeslag noodzakelijk was en dat de belangen van Veolia zwaar wogen in deze zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in beslagprocedures, en dat een verzoek tot bewijsbeslag niet lichtvaardig moet worden gedaan, vooral niet als dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/511882 / KG ZA 16/656
Vonnis in kort geding van 12 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Veolia Transport Nederland Openbaar Vervoer B.V.,
statutair gevestigd te Breda, kantoorhoudende te Zoetermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Ph. Roelofs te Heerlen,
tegen:
[curator] Q.Q.in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Hoogendoorn te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Veolia’ en ‘de curator’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een wijziging van eis, met een productie;
- de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie, met producties;
- de op 30 juni 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Veolia twee pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In 2009 heeft Veolia verschillende schadeherstellers, waaronder [X] B.V. (hierna: [X] ) benaderd in verband met de ‘concessie Haaglanden’ betreffende schadeherstel aan een aantal van haar voertuigen.
2.2.
Op 19 maart 2010 hebben Veolia en [X] een “SLA Overeenkomst” met elkaar gesloten (hierna: de SLA) voor de duur van zes jaar betreffende het herstellen door [X] van schades aan voertuigen van Veolia.
2.3.
Veolia en [X] hebben enige tijd samengewerkt op basis van de SLA. Hierbij was ook Dekra Automotive B.V. (hierna: Dekra) betrokken als de vaste schade-expert van Veolia. De werkwijze hield in dat, indien [X] was benaderd voor schade-herstel, Dekra een schade-expertiserapport diende op te maken en de offerte van [X] diende te accorderen, alvorens tot herstel kon worden overgegaan.
2.4.
In 2011 heeft Veolia aan [X] verzoeken gedaan, waaronder een verzoek om kortingen te verlenen op de in de SLA overeengekomen tarieven. [X] heeft in een brief aan Veolia van 3 november 2011 diverse opmerkingen gemaakt ten aanzien van de samenwerking en voorts hierin vermeld:
“(…) u eist van ons dat wij extra korting geven op onze uurtarieven en op onderdelen (…) u eist van ons dat een deel van de bezuinigingen door [X] BV betaald moeten worden. In de eerste plaats zijn deze eisen niet conform de overeenkomst. En in de tweede plaats voelen wij ons op deze manier geen partner meer, terwijl wij naar volle tevredenheid handelen overeenkomstig het SLA contract.
De eisen die u als inkoop van Veolia stelt om bij verhaalbare schades het overeengekomen uurtarief drastisch te verhogen, om vervolgens een buitengewoon hoge korting te geven op de arbeid vinden wij immoreel. U verlangt van [X] Bv dat zij fraude gaat plegen bij de verzekeringsmaatschappij om de aangekondigde bezuiniging te bekostigen. Op basis van onze principes kunnen en willen wij niet meewerken aan deze eis.
Naast de eis voor extra korting geeft u aan dat u bij schade drie offertes gaat aanvragen zodat de goedkoopste partij de schade mag repareren. De procedure die u hier omschrijft wijkt af van het SLA-contract en is ook nooit ter sprake geweest bij het aangaan van de overeenkomst. (…)”
2.5.
Partijen zijn nadien met elkaar blijven samenwerken. Het aantal door Veolia aan [X] verleende herstelopdrachten bedroeg (althans volgens de curator) in 2013:55, in 2012: 105 en in 2011:150. Het aantal door Veolia aan [X] verleende herstelopdrachten waar het ging om verhaalbare schades bedroeg (althans volgens Veolia) in 2013:18, in 2012:32 en in 2011 weer meer dan in 2012.
2.6.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2013 is [X] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. [curator] als curator.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2014 heeft de curator zich gewend tot Veolia. Hierin stelt hij zich op het standpunt dat, samengevat, de SLA inhoudt dat het schadeherstel aan een aantal bussen van Veolia exclusief aan [X] wordt opgedragen. De eind 2011 (volgens de curator door Veolia eenzijdig opgelegde) gewijzigde werkwijze hield volgens de curator in dat – in strijd met de exclusieve overeenkomst – aan meerdere partijen offertes werden gevraagd. Daarbij werd van hen verlangd om de nota “op te kloppen” – welke nota Veolia claimde bij de verzekering – maar om vervolgens een hoge korting te verlenen door middel van het in het vooruitzicht stellen van een hoge creditfactuur. De curator stelt dat [X] , die heeft geweigerd aan deze frauduleuze werkwijze mee te werken, vervolgens minder opdrachten heeft gekregen en hij stelt zich op het standpunt dat de boedel dientengevolge een substantiële vordering op Veolia heeft uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. De curator noemt in deze brief zes door [X] uitgebrachte offertes betreffende schadeherstel aan bepaalde bussen, waarvan zij de opdracht niet heeft verkregen. De curator verzoekt Veolia om hem de schadedossiers over de periode 1 juli 2012 tot en met december 2013 van die bussen te verschaffen, dan wel alle informatie te verstrekken over wie de betreffende schades heeft gerepareerd en welke offertes daarvoor zijn uitgebracht en welke debet en creditfacturen zijn ontvangen in dit verband.
2.8.
Bij brief van 21 februari 2014 heeft (de advocaat van) Veolia uitvoerig op die brief van de curator gereageerd. Deze reactie houdt samengevat het volgende in. Veolia beschrijft in deze brief wat volgens haar de feiten zijn. Zij betwist vervolgens uitdrukkelijk dat met [X] enige vorm van exclusiviteit is overeengekomen. Zij stelt dat dit nooit de bedoeling is geweest, dat het SLA geen bepaling bevat die daarop duidt en dat [X] hier wel eens om heeft gevraagd maar dat Veolia daar nimmer mee heeft ingestemd. Zij licht daarbij toe wat de werkwijze van partijen was op basis van het SLA. Verder stelt zij dat, als al wel sprake zou zijn van exclusiviteit, de boedel hoogstens aanspraak kan maken op gederfde winst ten aanzien van de genoemde zes bussen en dat daarvoor de gevraagde gegevens niet nodig zijn. Volgens Veolia is er bij het verzoek sprake van een zogenaamde fishing expedition. Voorts is volgens Veolia ondenkbaar dat het mislopen van de zes aangeduide opdrachten een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Veolia stelt ook dat er sprake is van rechtsverwerking, nu [X] niet tijdig heeft gesommeerd. Veolia betwist verder de beweringen van [X] inhoudende dat van haar werd verlangd om facturen op te kloppen om achteraf een forse creditfactuur te verlangen. Zij wijst er hierbij op dat schades niet worden vastgesteld aan de hand van de uitgebrachte offertes, maar dat deze door een expert objectief worden vastgesteld. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad stelt zij voorts dat er geen sprake is van een frauduleuze handeling ten opzichte van de verzekeraar indien een korting wordt bedongen op schadeherstel. Ook de veronderstelling dat overige marktpartijen hogere offertes uitbrachten dan [X] om het (te) hoge bedrag vervolgens in de vorm van een korting aan Veolia te retourneren, is volgens Veolia onjuist. Veolia noemt een aantal voorbeelden waarin opdrachten zijn gegund aan een ander dan aan [X] op grond van een door die ander uitgebrachte lagere offerte. Veolia concludeert vervolgens onder meer dat zij niet jegens [X] aansprakelijk is, zodat de boedel reeds daarom geen vordering op haar heeft en zij stelt geen reden te zien om de gevraagde gegevens te verstrekken.
2.9.
De curator heeft op enig moment bij Dekra de schadeoffertes opgevraagd van schades waarvan het herstel, ondanks een offerte van [X] , door Veolia niet aan [X] is opgedragen. Dekra heeft dit geweigerd.
2.10.
Medio 2014 heeft de curator Dekra Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra Claims) gedagvaard om in kort geding te verschijnen bij de rechtbank Noord-Holland, waarbij hij heeft gevorderd om Dekra Claims te veroordelen tot afgifte van de door hem gevraagde informatie op basis van een door Dekra Claims gedane toezegging daartoe dan wel op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De door Veolia in die procedure verzochte voeging aan de zijde van Dekra is door de voorzieningenrechter toegestaan. In een vonnis van 16 juni 2014 is de vordering van de curator afgewezen, omdat niet Dekra Claims maar Dekra de schadeoffertes voor Veolia heeft beoordeeld en de voorzieningenrechter ook niet is gebleken van een toezegging van Dekra Claims om de stukken aan de curator ter beschikking te stellen. In het vonnis wordt vervolgens overwogen:
“De curator stelt dat hij de betreffende offertes nodig heeft, omdat hij daarmee de schade ten gevolge van de door Veolia gepleegde wanprestatie/onrechtmatige daad kan onderbouwen. Echter, wat de curator uit het oog lijkt te verliezen is dat, zo Veolia zou hebben gehandeld in strijd met de overeenkomst, aannemelijk is dat de daaruit voortvloeiende schade bestaat uit gederfde omzet en wellicht, indien het handelen van Veolia daadwerkelijk de oorzaak is voor het faillissement van [X] , de kosten van het faillissement. Over die informatie moet hij zelf kunnen beschikken. Immers, hij wordt geacht te beschikken over de offertes die [X] heeft uitgebracht in die gevallen waarbij [X] de omzet is misgelopen omdat Veolia, ten onrechte, de opdracht aan een ander heeft gegund. De reden waarom Veolia minder opdrachten aan [X] gunde, namelijk de gestelde weigering hogere schadehersteloffertes in te dienen en/of creditfacturen aan Veolia te verstrekken, is daarvoor niet van belang.
De curator heeft aldus onvoldoende zijn belang bij verstrekking van de genoemde stukken onderbouwd. Dit nog daargelaten dat, indien de stukken daadwerkelijk nodig zijn voor een behoorlijke rechtsbedeling, het veel meer voor de hand ligt die stukken bij Veolia zelf op te vragen/eisen.”
2.11.
Op 3 mei 2016 heeft de curator bij deze rechtbank een beslagrekest ingediend (hierna: het beslagrekest), waarin hij heeft gevraagd om hem verlof te verlenen om ten laste van Veolia conservatoir bewijsbeslag te mogen leggen op alle schadedossiers van Veolia met een schadedatum gelegen tussen 1 november 2011 en 19 maart 2016, zijnde het einde van de looptijd van de SLA, met benoeming van een gerechtelijke bewaarder. Bij beschikking van 4 mei 2016 is dit verlof verleend en is Riscon Arnhem B.V. aangewezen als gerechtelijk bewaarder (hierna: de bewaarder). Op 19 mei 2016 heeft de curator het bewijsbeslag laten leggen (hierna: het gelegde bewijsbeslag).
2.12.
Op 16 juni 2016 heeft de curator bij de rechtbank Rotterdam een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin hij – onder meer en samengevat – heeft verzocht om voor recht te verklaren dat Veolia jegens [X] wanprestatie en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd en gehouden is tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en om Veolia te veroordelen tot afgifte aan hem van een afschrift van de in beslag genomen bescheiden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Veolia vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
1. het gelegde bewijsbeslag per direct op te heffen dan wel de curator te veroordelen om het gelegde bewijsbeslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te vermeerderen met wettelijke rente;
2. per omgaande de beëindiging te bevelen van de gerechtelijke bewaring van alle in beslag genomen goederen, in de ruimste zin des woords, waaronder doch niet uitsluitend alle (digitale kopieën van) bescheiden en/of (kopieën) van gegevensdragers;
3. de curator te veroordelen om direct na het wijzen van het vonnis, dan wel uiterlijk twee dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan de deurwaarder en/of de gerechtelijk bewaarder de beslagen goederen uit de gerechtelijke bewaring te nemen en onverwijld aan Veolia in persoon op het adres Kelvinstraat 55 te (2723 RJ) Zoetermeer te overhandigen, zodanig dat de beslagen goederen op geen enkele wijze meer beschikbaar zijn bij hen en/of bij enige derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te vermeerderen met wettelijke rente;
4. de curator te verbieden om ter zake deze kwestie nogmaals conservatoir bewijsbeslag onder Veolia te leggen;
met veroordeling van de curator in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert Veolia – samengevat – het volgende aan. De curator heeft nagelaten om in het beslagrekest melding te maken van het uitvoerige en goed gemotiveerde verweer van Veolia en van het in 2014 gevoerde kort geding. In het in dat geding gewezen vonnis heeft de voorzieningenrechter – terecht – al geoordeeld dat de curator bij de afgifte van de stukken geen belang heeft. Voorts heeft de curator er op valse gronden op aangedrongen om Veolia niet te horen over zijn verzoek en kan de motivering van een verlengde termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak niet worden gevolgd. De curator heeft dan ook de waarheidsplicht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geschonden en op een onjuiste en onacceptabele wijze toestemming verkregen voor het toepassen van een zeer vergaand dwangmiddel. Als gevolg daarvan bevindt de zeer vertrouwelijke bedrijfsadministratie van Veolia zich thans onder derden. Dat hoeft Veolia niet te dulden en daaraan moet direct een einde worden gemaakt.
3.3.
De curator voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De curator vordert – zakelijk weergegeven – Veolia te veroordelen tot het schriftelijk instrueren van de bewaarder om aan de curator direct een afschrift te verstrekken van de bescheiden als nader gedefinieerd in het beslagrekest, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van Veolia, waarbij zij de hiervoor bedoelde instructie aan de bewaarder geeft, met veroordeling van Veolia in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Daartoe voert de curator – samengevat – het volgende aan. [X] had gedurende de looptijd van de SLA al het schadeherstelwerk van Veolia met betrekking tot de concessie Haaglanden moeten krijgen. Als geen sprake zou zijn van exclusiviteit, dan had zij in ieder geval al het schadeherstelwerk moeten krijgen ter zake van schades waar zij gunstiger heeft geoffreerd dan de uiteindelijk door Veolia ingeschakelde schadehersteller. De vordering van de curator ziet bovendien ook op de schades waarvoor [X] niet eens in de gelegenheid is gesteld om een offerte te uit te brengen. Om zijn stellingen nader met bewijs te kunnen onderbouwen en de omvang van de vordering op Veolia te kunnen bepalen, heeft de curator er recht op en belang bij om de beschikking te krijgen over een afschrift van de in het beslagrekest genoemde bescheiden. De curator kan deze informatie niet op een andere wijze verkrijgen dan van Veolia en de schadedossiers zijn relevant voor de rechtsbetrekking waarbij [X] partij is. Er is immers sprake van een contractuele verhouding met Veolia als ook van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad.
3.6.
Veolia voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
Een bewijsbeslag is een ingrijpend dwangmiddel, waardoor onder omstandigheden aan de wederpartij of de derde onder wie het beslag wordt gelegd, aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. Aan de stelplicht van degene die verlof vraagt om bewijsbeslag te leggen, mogen dan ook hoge eisen worden gesteld (Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958).
4.2.
Uit artikel 21 Rv vloeit voor partijen de verplichting voort de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien een der partijen aan deze verplichting niet voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De nauwgezette naleving van deze verplichting klemt te meer bij een beslagrekest, aangezien toewijzing van een dergelijk verzoek zoals voormeld tot zeer ingrijpende gevolgen voor de wederpartij kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek en in beginsel ex parte op het verzoekschrift beslist. In de regel mag, en in de praktijk zal, de voorzieningenrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker en de door hem overhandigde stukken. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt voorts dat de verzoeker de voorzieningenrechter van alle voor de beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien, waarbij de voorzieningenrechter erop moet kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht.
4.3.
Het beslagrekest dient onder andere melding te maken van de door de schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. In het (23 pagina’s tellende) beslagrekest wordt op twee plaatsen een verweer van Veolia weergegeven. Bij de beschrijving van het onderzoek van de curator staat vermeld “De curator sprak op 7 februari 2014 telefonisch met de heer [Y] (directeur van Veolia, hierna “ [Y] ”). Nadat de curator [Y] deelgenoot had gemaakt van zijn bevindingen en had uitgelegd waarom hij een afschrift van de schadedossiers met betrekking tot de hiervoor in punt 24 genoemde schades verlangde, deed [Y] het verzoek lacherig van de hand; iedereen in de branche zou immers werken op de wijze zoals hiervoor (in het hoofdstuk feiten en omstandigheden) geschetst, van fraude was volgens hem geen sprake”. Bij de onderbouwing van de subsidiaire vordering uit hoofde van onrechtmatige daad staat vermeld “Veolia ontkent met klem dat zij op basis van exclusiviteit zaken zou doen met [X] ”. Deze aanduidingen van het verweer van Veolia doen zonder meer onvoldoende recht aan de uitvoerige schriftelijke reactie van Veolia in haar brief van 21 februari 2014 als (verkort) weergegeven onder 2.8, van het bestaan van welke brief overigens ook geen melding wordt gemaakt. Daar komt nog bij dat Veolia haar weren en standpunten ook nog in het daarna gevoerde kort geding van 2014 naar voren heeft gebracht. Het moge zo zijn dat de curator niet de raadsman van Veolia is die de visie van Veolia uitgebreid uitschrijft, zoals de curator heeft opgemerkt ter rechtvaardiging van het vorenstaande, maar voormelde weergave van de verweren van Veolia en de gronden daarvoor is, mede gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, té beperkt. Diverse mogelijk relevante verweren zijn in het geheel niet vermeld en dit betreft essentiële informatie bij de beoordeling van het verzoek.
4.4.
De curator heeft in zijn beslagrekest ook geen melding gemaakt van het in 2014 gevoerde kort geding bij de rechtbank Noord-Holland als vermeld onder 2.10. Anders dan de curator is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij de beslagrechter ook daarover wél had moeten informeren. Weliswaar heeft de curator in die procedure alleen een vordering ingediend tegen Dekra Claims, maar dit betrof de afgifte van informatie die de curator wenste ter onderbouwing van de vordering van [X] jegens Veolia tot betaling van schadevergoeding, die aan het beslagrekest ten grondslag ligt. Bovendien heeft Veolia zich in dat geding gevoegd aan de zijde van Dekra Claims, waardoor zij ook partij is geworden in die procedure. Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 16 juni 2014 heeft overwogen dat, kort gezegd, de curator geacht moet worden zelf over de gevraagde informatie te beschikken en dat de curator zijn belang bij verstrekking van de genoemde stukken onvoldoende heeft onderbouwd (zie 2.10). Dat dit een relevante overweging is voor de beoordeling van het beslagrekest, waarin immers ook – mede – om die informatie wordt verzocht, spreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor zich.
4.5.
De curator heeft er in dit verband op gewezen dat hij thans beslag wil leggen op de gehele schadeadministratie van Veolia en niet slechts op de enkele expertiserapporten die hij eerder via het kort geding probeerde te bemachtigen. Hij stelt er thans van uit te gaan dat Veolia ook opdrachten aan derden heeft gegund zonder aan [X] om een offerte te vragen hetgeen haar, gelet op de volgens de curator overeengekomen exclusiviteit, niet vrijstond. Hij stelt hiervoor in nieuwe informatie de bevestiging te hebben gevonden, zodat het beslagrekest is gebaseerd op andere feiten en omstandigheden en een andere grondslag dan de vordering in het kort geding van 2014. Dit een en ander vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter nog geen reden om het in 2014 gevoerde kort geding niet in het beslagrekest te vermelden. Dit betreft juist een reden om dit wel te doen, gevolgd door een toelichting waarom naar de mening van de curator de uitkomst van dat kort geding niet in de weg behoeft te staan aan toewijzing van het verzochte verlof. Immers, alleen op die manier is de beslagrechter in staat om zelf te beoordelen wat de invloed van het reeds gevoerde kort geding op het verzoek zou moeten zijn.
4.6.
Dit een en ander levert zodanige strijd op met de eisen van een goede procesorde dat het gelegde bewijsbeslag niet in stand kan blijven. Hierbij is mede van belang dat de gegevens die zijn achtergehouden voor de beslagrechter ook aanleiding hadden kunnen vormen voor afwijzing van het verzochte. De gemotiveerde verweren van Veolia maken het bestaan van de vordering immers minder aannemelijk. Verder heeft de curator in dit geding toegelicht dat de na het kort geding ontvangen nieuwe informatie als bedoeld onder 4.5 inhoudt dat hem intussen is gebleken dat een door Veolia en Dekra geaccordeerde offerte een factor 2,3 hoger was dan de offerte van [X] . Dat vormt echter nog geen aanwijzing voor de juistheid voor de veronderstelling van de curator dat Veolia in een of meer gevallen de opdracht aan een derde heeft gegund zonder aan [X] om een offerte te vragen, waar de curator thans vanuit gaat. Daarvoor dienen wel voldoende aanwijzingen te zijn, want anders zou de beslaglegging kunnen ontaarden in een fishing expedition.
4.7.
Ten slotte leidt het ontbreken in het beslagrekest van een beschrijving van hetgeen in 2014 tussen partijen is voorgevallen en gewisseld ertoe dat de beslagrechter het belang van Veolia bij beslaglegging niet goed heeft kunnen beoordelen. Veolia heeft onweersproken gesteld dat de curator de afgelopen jaren al meerdere malen de stukken heeft opgevraagd en heeft aangekondigd voornemens te zijn om te proberen via een procedure ex artikel 843a Rv de stukken te bemachtigen alsmede dat Veolia tijdens het in 2014 gevoerde kort geding heeft toegezegd de bescheiden onder zich te zullen houden totdat op een dergelijk verzoek is beslist. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat, indien de beslagrechter bekend was geweest met die omstandigheden, hij de door de curator gestelde vrees dat Veolia stukken zal laten verdwijnen niet gegrond had geacht. Mede gelet hierop acht de voorzieningenrechter opheffing van het gelegde bewijsbeslag gerechtvaardigd. De stelling van de curator dat Veolia hier geen belang bij heeft, nu er slechts kopieën zijn gemaakt van schadedossiers en de bedrijfsvoering van Veolia niet wordt geraakt door handhaving van het beslag, doet aan het vorenstaande niet af, gelet op de genoemde redenen voor opheffing van het beslag. De vorderingen zijn gelet op het vorenstaande toewijsbaar als na te melden, waarbij de voorzieningenrechter aanleiding ziet na te melden termijnen te hanteren en waarbij zij geen aanleiding ziet om de gevorderde wettelijke rente over de dwangsom toe te wijzen.
4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing ten aanzien van het retourneren van de bescheiden, acht de voorzieningenrechter wel aangewezen. De op te leggen dwangsom zal echter worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.9.
De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding in conventie. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
in reconventie
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat zij in kort geding een onmiddellijke voorziening bij voorraad kan geven in spoedeisende zaken, waarin dit gelet op de belangen van partijen is vereist. Daarvan is hier niet gebleken. De enkele omstandigheid dat ieder faillissement voortvarend moet worden afgewikkeld, is daartoe onvoldoende. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook acht geslagen op de tijd die het onderzoek van de curator tot op heden al in beslag heeft genomen en de omstandigheid dat de bodemprocedure onlangs aanhangig is gemaakt. De curator heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de uitkomst daarvan niet kan afwachten. De vorderingen in reconventie zullen dan ook worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
4.11.
De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
heft op het door de curator op 19 mei 2016 ten laste van Veolia gelegde conservatoire bewijsbeslag;
5.2.
beëindigt de gerechtelijke bewaring van alle in beslag genomen goederen, in de ruimste zin des woords, waaronder doch niet uitsluitend alle (digitale kopieën van) bescheiden en/of (kopieën) van gegevensdragers;
5.3.
beveelt de curator om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan de deurwaarder die het bewijsbeslag heeft gelegd en de beslagen goederen in bewaring heeft gegeven, deze goederen uit de gerechtelijke bewaring te nemen en onverwijld aan Veolia te overhandigen op het adres Kelvinstraat 55 te (2723 RJ) Zoetermeer, zodanig dat de beslagen goederen op geen enkele wijze meer beschikbaar zijn bij de deurwaarder en/of de gerechtelijk bewaarder en/of enige derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 50.000,-;
5.4.
verbiedt de curator om nogmaals ten laste van Veolia conservatoir bewijsbeslag te leggen dat op enigerlei wijze verband houdt met de door de curator ingestelde vorderingen in de op 16 juni 2016 aanhangig gemaakte bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam;
5.5.
veroordeelt de curator om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan Veolia te betalen, tot dusverre aan de zijde van Veolia begroot op € 1.512,75,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 619,-- aan griffierecht en € 77,75 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.6.
bepaalt dat de curator bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.9.
wijst het gevorderde af;
5.10.
veroordeelt de curator in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Veolia begroot op € 408,- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.
ts