In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap naar buitenlands recht [vennootschap X] en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de vraag of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) van toepassing is op zeevarenden die aan boord van buitenlandse schepen werken. De rechtbank oordeelt dat de Wml niet van toepassing is op de werknemers van eiseres, omdat deze geen woonplaats in Nederland hebben en de schepen geen Nederlandse thuishaven hebben. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister, herroept het primaire besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De zaak begon met een boete die aan eiseres was opgelegd wegens overtredingen van de Wml. Eiseres voerde aan dat de Wml niet van toepassing is op zeevarenden die hun werkzaamheden vrijwel geheel buiten Nederland verrichten. De rechtbank overweegt dat de Wml alleen van toepassing is als de dienstbetrekking in Nederland wordt vervuld. Aangezien de werknemers van eiseres hun werkzaamheden aan boord van schepen verrichtte die onder Cypriotische vlag voeren en niet in Nederland woonden, concludeert de rechtbank dat de Wml niet van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en de Memorie van Toelichting bij de wet, waaruit blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd de Wml ook op deze situatie van toepassing te laten zijn.
De rechtbank concludeert dat de minister niet bevoegd was om een boete op te leggen en dat de doelstelling van de Wml niet wordt doorkruist door de toepassing van internationale cao's voor de werknemers van eiseres. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wml op zeevarenden en bevestigt dat de wet niet van toepassing is op werknemers die geen binding hebben met de Nederlandse rechtssfeer.