ECLI:NL:RBDHA:2016:7739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
09/842543-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met voorbedachte rade leidend tot overlijden van slachtoffer

Op 10 augustus 2015 vond in een woning te 's-Gravenhage een mishandeling plaats waarbij het slachtoffer, na de confrontatie met de verdachte, de woning verliet en kort daarna op straat in elkaar zakte. Het slachtoffer overleed als gevolg van hartfalen, maar de rechtbank oordeelde dat de mishandeling door de verdachte met voorbedachte rade was gepleegd. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband was tussen de mishandeling en het overlijden van het slachtoffer, ondanks dat het slachtoffer al leed aan ernstige hartproblemen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan mishandeling met voorbedachte rade, waarbij het feit de dood ten gevolge had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank weegt mee dat de mishandeling bijzonder schokkend was voor het slachtoffer, die zonder enige waarschuwing met geweld werd geconfronteerd. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat de gevolgen van zijn handelen ernstig waren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding opleverde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/842543-15
Datum uitspraak: 14 juli 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel te Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 juni 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Rijsdorp en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 te 's-Gravenhage, met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met de vlakke hand en/of de vuist meermalen, althans éénmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd te slaan/stompen (terwijl hij, verdachte, het hoofd van die [slachtoffer] (met zijn andere hand) vasthield) en/of op/tegen de schouder te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag/zat), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op maandag 10 augustus 2015 heeft in een woning aan de [adres 1] te Den Haag een schermutseling plaatsgevonden tussen in elk geval enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer] . Bij die schermutseling heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. [slachtoffer] heeft het huis verlaten en is de straat opgelopen. Hij is enige tijd later op de [straatnaam] , ter hoogte van nummer 68, in elkaar gezakt. Er hebben ter plaatse medische handelingen ter reanimatie plaatsgevonden. [slachtoffer] is naar het ziekenhuis gebracht, waar hij bleek te zijn overleden.
Bij sectie door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is vastgesteld dat [slachtoffer] aan ernstige hartproblemen leed en dat de kennelijk bij de schermutseling opgelopen letsels niet aan het overlijden hebben bijgedragen.
Deze feiten staan niet ter discussie, in tegenstelling tot de vraag of verdachte [slachtoffer]
met voorbedachte raadheeft mishandeld en of het overlijden van [slachtoffer] als gevolg van de mishandeling aan verdachte kan worden toegerekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, beide vragen bevestigend beantwoordend, zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Mishandeling
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] een aantal klappen in het gezicht heeft gegeven. [2] Hij was enorm boos op [slachtoffer] omdat hij zich agressief naar de kinderen van zijn zuster had gedragen. Dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, wordt onder meer ondersteund door de verklaring van [betrokkene] , het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel en de in de woning aan de [adres 1] te Den Haag aangetroffen bloedsporen. [betrokkene] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] eerst bij de voordeur een klap in het gezicht gaf en dat verdachte daarna in de woonkamer een aantal vuistslagen gaf. [3] Bij forensisch onderzoek zijn op meerdere locaties in de woonkamer en de keuken bloedspatten aangetroffen. [4] Het DNA van deze bloedsporen komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Verder is bloed aangetroffen op de nagels van [slachtoffer] . Het mengprofiel van dit spoor komt overeen met de DNA-profielen van [slachtoffer] en verdachte. [5]
Bij de sectie zijn verschillende letsels geconstateerd. [6] Er waren als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het gezicht en het hoofd meerdere onderhuidse bloeduitstortingen, onder andere gelokaliseerd op de beide wangen, het voorhoofd en ter plaatse van de lippen. De lippen waren hierdoor gezwollen en paarsblauw door bloeduitstorting. Bij een van de geweldsinwerkingen was de onderkaakwal gescheurd met verlies van ten minste één gebitselement. De letsels in het gezicht zijn veel meer passend bij meermalen geslagen worden dan dat deze kunnen worden verklaard door herhaaldelijk vallen/een val, onder andere omdat uitstekende delen van het gezicht, zoals de neuspunt en de wenkbrauwen géén huidbeschadigingen toonden. Aan het achterhoofd was een huidkneuzing met verscheuring ontstaan door uitwendig inwerkend botsend geweld, hetgeen het gevolg kan zijn van een val op/of botsing van het achterhoofd tegen een hard oppervlak of slaan met een hard voorwerp. Dit letsel, met uitzondering van de kneuzing op het achterhoofd, kan passen bij het slaan met de vlakke hand en de vuist in het gezicht.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte schuldig is aan de mishandeling van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op [slachtoffer] toen hij vanuit Duitsland naar de woning van zijn zuster reed, maar heeft ontkend dat hij tevoren de bedoeling had om [slachtoffer] te mishandelen.
[betrokkene] heeft echter verklaard dat verdachte hem van tevoren, toen zij nog buiten voor het huis stonden, heeft gezegd dat hij de man een paar klappen wilde geven en dat hij daarvoor uit Duitsland was gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene] verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij met de man wilde praten en dat hij als het nodig was een paar klappen zou geven. [betrokkene] heeft voorts verklaard dat verdachte [slachtoffer] direct bij de voordeur een klap heeft gegeven. [7]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene] van elkaar verschillen en niet betrouwbaar zijn. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [betrokkene] pas later in zijn verhoren heeft gezegd “nu de waarheid” te gaan verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt. [betrokkene] heeft aanvankelijk verklaard dat hij ten tijde van de mishandeling niet in de woning aanwezig is geweest. Nadat hij is geconfronteerd met verklaringen van anderen, heeft hij verklaard dat hij wel in de woning is geweest, dat hij zelf niet heeft geslagen en dat hij tussenbeide is gekomen. Na dit moment heeft [betrokkene] naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard. Uit de bewijsmiddelen, noch uit de verklaring van verdachte, volgt dat de rol van [betrokkene] bij de mishandeling groter is geweest. Evenmin is duidelijk geworden welk ander belang [betrokkene] zou hebben om onjuist te verklaren over wat verdachte voor de mishandeling tegen hem heeft gezegd. Dat [betrokkene] voorafgaand aan het betreden van de woning wist van de bedoelingen van verdachte, lijkt op geen enkele manier in zijn voordeel te kunnen werken. De rechtbank stelt verder vast dat de verklaring van [betrokkene] aansluit bij de feitelijke gang van zaken, namelijk dat verdachte direct bij de voordeur [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene] en acht daarmee bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade heeft mishandeld.
De dood ten gevolge hebbend
In het sectierapport van 27 november 2015 van A. Maes, arts en partholoog bij het NFI is onder meer opgenomen: [8]
“Bij inwendig onderzoek werd een ernstig ziekelijk vergroot hart gevonden met een sterk verdikte linkerhartkamerwand (linkerventrikel hypertrofie) met in de hartspier tekenen van oude infarceringen en met tekenen van vlak vóór het overlijden opgetreden versterf door zuurstofgebrek. Er was ook sprake van ernstige kransslagaderverkalking waarbij de doorgang van enkele belangrijke kransslagaders vrijwel geheel was afgesloten. Zowel de ernstige kransslagaderverkalking als het te zware hart vormen een verhoogd risico voor het optreden van dodelijke hartritmestoornissen/hartstilstand. Of er inderdaad dodelijke hartritmestoornissen zijn opgetreden is op grond van de sectiebevindingen niet vast te stellen. Op grond van de sectiebevindingen is er geen directe relatie gebleken tussen het oplopen van de letsels en het overlijden.
Stress door onder andere opwinding/hevige emotie/pijn kan aanleiding geven tot optreden van hartritmestoornissen. Stress kan bij sectie niet worden vastgesteld.
(…) Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen werden meerdere kleine, niet recente herseninfarcten gevonden ten gevolge van aderverkalking. Deze herseninfarcten hebben niet aan het intreden van de dood bijgedragen. Het grondlijden bestond uit ernstige artherosclerose met o.a. niet recente hartinfarcering en herseninfarcering mogelijk als uiting van een erfelijke aandoening zoals bijvoorbeeld een vetstofwisselingsstoornis. (…)
Conclusie
[slachtoffer] , 47 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van een ziekelijk vergroot hart.”
D. Botter, forensisch arts KNMG bij het NFI, komt in zijn rapport van 20 april 2016 onder meer tot de volgende bevindingen: [9]
“Bij sectie bleken o.a. ernstige kransslagaderverkalkingen, forse vergroting van het hart en littekens in de hartspier van eerder doorgemaakte infarcten. Met een speciaal daartoe bedoelde kleurtechniek (LDH-enzymkleuring) werden geen zichtbare tekenen van een acuut hartinfarct gezien. Uit de sectiebevindingen werd geconcludeerd dat het overlijden het gevolg was van ziekelijke hartvergroting, in de hoedanigheid van fatale hartritmestoornissen, al dan niet onder invloed van stress. (…)
Gezien de afwijkingen aan het hart en de tijdgerelateerde beperkingen van de LDH enzymkleuring, kan er in de onderhavige casus sprake zijn geweest van (één of meerdere van) drie fatale complicaties van het hartlijden:
A. Hartfalen
Hartfalen betreft één of meerdere pompfunctiestoornissen van het hart waardoor o.a. stuwing van bloed in organen optreedt:
(…)
B. Hartritmestoornis(sen)
Een vergroot hart, hartfalen (A) en een hartinfarct (C) kunnen de oorzaak vormen voor het optreden van mogelijke fatale hartritmestoornissen. Na het overlijden zijn door sectie de aard en oorzaak van doorgemaakte hartritmestoornissen niet meer aan te tonen bij een overledene.
C. Acuut hartinfarct.
(…)
Conclusie
Indien [slachtoffer] betrokken is geweest bij een schermutseling zoals blijkt uit de aangeleverde informatie, is het zeer wel voorstelbaar dat hij daarbij acute stress heeft ervaren die vergelijkbaar is met de situaties die onderzocht zijn in de diverse publicaties. Het moet dientengevolge mogelijk worden geacht dat [slachtoffer] een hartinfarct en/of fatale hartritmestoornissen heeft gekregen die veroorzaakt is/zijn door blootstelling aan deze psychische stress.
Ondanks het feit dat er langer bestaande risicofactoren voor hart- en vaatziekten
waren, moet de kans (niet nader te kwantificeren) klein worden geacht dat [slachtoffer] op betreffend tijdstip een hartinfarct zou hebben gekregen indien hij niet blootgesteld was geweest aan hevige stress.”
Botter heeft in het rapport de hem gestelde vragen als volgt beantwoord.
“Ad vraag 1: Was er in dit geval sprake van een hartinfarct of was er sprake van een
ander soort hartfalen?
Indien het overlijden is ingetreden binnen circa 2-4 uur na optreden van een hartinfarct dan is het zeer wel mogelijk dat dit niet zichtbaar is geworden met de toegepaste LDH-enzymkleuring. [slachtoffer] zou na circa 1 uur na de schermutseling en de aanvang van de reanimatiebehoeftige toestand zijn overleden, hetgeen goed verklarend zou kunnen zijn voor een afwezige kleurreactie. Een doorgemaakt fataal acuut hartinfarct is derhalve niet uit te sluiten, en neemt gezien de ernstige pre-existente afwijkingen (ernstige kransslagaderverkalkingen en eerder doorgemaakte hartinfarcten) een gelijkwaardige plaats in binnen de differentiaal diagnostische overwegingen met betrekking tot de doodsoorzaak. Indien sprake was van een acuut hartinfarct dan zal deze hebben plaatsgevonden binnen circa 2 tot 4 uur voor overlijden. Gezien de ziekelijke vergroting van het hart, was er zeker ook sprake van pre-existent hartfalen. Dit hartfalen kan zelfstandig dan wel door optreden van een acuut hartinfarct in ernst zijn toegenomen met dientengevolge de waargenomen stuwing in longen en lever. Zowel een ziekelijk vergroot hart als een acuut hartinfarct kunnen fatale hartritmestoornissen tot gevolg hebben.
Ad vraag 2: Indien er sprake was van een hartinfarct, is dan aan te geven hoe lang
voor het overlijden dit infarct is begonnen?
Acute stress kan een luxerende rol spelen bij het optreden van een acuut hartinfarct en bij hartfalen. Uit studies is gebleken dat bij stress de incidentie circa 2 tot 3 keer hoger is in vergelijking met controlegroepen.
Ad vraag 4: Bij welke van de navolgende hypothesen passen de bevindingen beter,
en in welke mate?
Hypothese 1: Het hartfalen is veroorzaakt door stress.
Hypothese 2: het hartfalen is veroorzaakt door een andere oorzaak.
Als ‘bevindingen’ wordt gedefinieerd: fatale hartritmestoornissen bij ernstig hartfalen en/of acuut hartinfarct met dientengevolge overlijden binnen circa 2-4 uren na optreden van klachten c.q. verschijnselen (in casu: het intreden van de reanimatiebehoeftige toestand).
De bevindingen zijn waarschijnlijker onder hypothese 1 dan onder hypothese 2. De mate waarin de waarschijnlijkheid is toegenomen is niet uit te drukken in getal of percentage. Het wordt echter zeer onwaarschijnlijk geacht dat dezelfde fatale complicaties op hetzelfde moment zouden zijn opgetreden zonder provocerende omstandigheden zoals bijvoorbeeld stress door een schermutseling.”
Ter terechtzitting is Botter als deskundige gehoord. Botter heeft onder meer verklaard dat stress kan hebben geleid tot het ontstaan van alle drie de door hem genoemde fatale complicaties. Naar aanleiding van de vraag of stress in de dagen voorafgaand aan het overlijden een rol kan hebben gespeeld bij het overlijden, heeft hij verklaard dat in de in zijn rapport genoemde studies betreffende de invloed van stress op hartaandoeningen, het gaat om aandoeningen die zich direct aansluitend op de stressveroorzakende gebeurtenis hebben voorgedaan. Voorts heeft hij verklaard dat een aantal van de bij [slachtoffer] aangetroffen complicaties, zoals het oedeem in de longen, lever, benen en hoofd, direct in aansluiting op het hartfalen, door een pompfunctiestoornis van het hart ontstaan. Dergelijke stuwingen vinden plaats binnen enkele tot tientallen minuten na het hartfalen. [10]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een causaal verband is tussen de mishandeling en de dood van [slachtoffer] . Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van de mishandeling aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de mishandeling in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het overlijden van [slachtoffer] . In een dergelijk geval is voor het redelijkerwijs toerekenen van de dood van [slachtoffer] aan (een gedraging van) verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat de mishandeling een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die mishandeling is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de mishandeling naar haar aard geschikt is om die dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van de dood van [slachtoffer] . Daarbij kan ook worden betrokken dat ten verwere gestelde andere, niet aan de bewezenverklaring gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. Hoge Raad 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4491).
Gelet op het rapport van Botter en diens toelichting ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat de hierboven weergegeven eerste deelvraag (of kan worden vastgesteld dat verdachtes gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood, hebben geleid) bevestigend moet worden beantwoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geconfronteerd worden met geweld in de eigen woning bijzonder schokkend en geschikt om hevige emotie en angstgevoelens (stress) op te wekken. Uit het sectierapport en het rapport en de verklaring van Botter valt te ontlenen dat opwinding, hevige emotie, pijn en stress een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] .
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die mishandeling is veroorzaakt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Uit het rapport en de verklaring van Botter volgt dat stress een verhoogde kans geeft op fatale complicaties zoals die zich bij [slachtoffer] kunnen hebben voorgedaan en dat dergelijke complicaties in de door hem beschreven studies zich direct aansluitend op de stressveroorzakende gebeurtenis hebben voorgedaan. Botter heeft geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk wordt geacht dat dezelfde fatale complicaties op hetzelfde moment zouden zijn opgetreden zonder provocerende omstandigheden zoals bijvoorbeeld stress door een schermutseling.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] zeer kort na de mishandeling reeds onvast ter been was en vervolgens in reanimatiebehoeftige toestand op straat is aangetroffen. Aan de hand van gegevens van telefonische contacten tussen verdachte en [slachtoffer] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting over die gesprekken, moet de mishandeling tussen 20.16 en 20.33 uur hebben plaatsgevonden. [11] Vervolgens zien twee jongens een man met verwondingen aan het gezicht op straat lopen. [getuige 1] heeft verklaard dat de man mank, duizelig en een beetje schuifelend liep. [12] [getuige 2] heeft eveneens verklaard dat de man mank liep. Het leek alsof hij bijna bewusteloos was en dat hij wazig zag. Hij viel bijna en stond weer op, alsof hij dronken was. [13] De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat deze man [slachtoffer] is geweest. Om 20.40 uur heeft de politie een melding gekregen dat er een man, naar later bleek [slachtoffer] , onder het bloed in de [straatnaam] op de grond lag. Hij was niet aanspreekbaar en had geen hartslag en ademhaling. [14] Nadat hij naar het ziekenhuis was vervoerd bleek aldaar dat hij was overleden. [15] Het tijdstip van overlijden is omstreeks 21.50 uur. [16]
Gezien de conclusies van Botter in combinatie met de zeer korte tijd tussen de mishandeling en het moment waarop [slachtoffer] onvast ter been raakte en vervolgens geen hartslag en ademhaling meer had, concludeert de rechtbank dat het overlijden van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het door verdachte uitgeoefende geweld is veroorzaakt. De (niet uit te sluiten) mogelijkheid dat [slachtoffer] ook zonder de handelingen van de verdachte zou zijn overleden, staat niet aan toerekening aan verdachte in de weg. Het gegeven dat [slachtoffer] aan hart- en vaataandoeningen leed en een verhoogde kans had op fatale complicaties, brengt evenmin mee dat zijn dood, kort na een zeer forse mishandeling door verdachte, waarvan aannemelijk en te verwachten is dat deze stress veroorzaakt, in dit geval in redelijkheid niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid ‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft’ wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 10 augustus 2015 te 's-Gravenhage met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met de vlakke hand en de vuist meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de keuze voor strafsoort en strafduur overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
Uit de verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen en die met voldoende mate van zekerheid aan de mishandeling door verdachte kunnen worden toegeschreven, volgt dat die mishandeling aanzienlijk en hevig moet zijn geweest. Er was immers sprake van verwondingen op meerdere plaatsen op het hoofd, waaronder de mond, waaruit een gebitselement is geslagen. Daarbij komt dat [slachtoffer] bij binnenkomst in zijn eigen woning onmiddellijk en onverhoeds met het door verdachte op hem uitgeoefende geweld is geconfronteerd, waarop hij slechts heeft gereageerd met het verzoek om te praten, zonder dat dit enig effect op het handelen van verdachte heeft gehad. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] de woning ontvlucht. Een dergelijke ervaring is voor eenieder, dus ook voor [slachtoffer] , geheel afgezien van zijn gezondheidstoestand, bijzonder schokkend en geschikt om hevige emotie en angstgevoelens op te wekken. Alleen dat al maakt het handelen van verdachte ernstig en in hoge mate strafwaardig, waar dan nog bijkomt dat aan dit handelen een vooropgezet plan ten grondslag heeft gelegen.
Dat [slachtoffer] kort na het op hem uitgeoefende geweld is overleden moet aan verdachte worden toegerekend. Dat valt uiteraard als een strafverzwarende omstandigheid aan te merken, maar in welke mate dat moet gebeuren dient te worden beoordeeld aan de hand van meerdere factoren. Het leed dat de nabestaanden als gevolg van het overlijden van [slachtoffer] hebben ervaren is daarbij van groot belang, maar ook het feit dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood, laat staan levensberoving van [slachtoffer] . De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de herhaalde verzekering van verdachte, ook ter terechtzitting, dat hij nooit heeft gewild of bedoeld dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en daar veel wroeging en verdriet over heeft. De rechtbank neemt in aanmerking dat, evenals de familie van [slachtoffer] , ook verdachte de gevolgen van deze mishandeling de rest van zijn leven als een last met zich zal moeten dragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft echter ook acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2016 waaruit blijkt dat verdachte onder de naam [naam] wel eerder met justitie in aanraking is geweest en onder meer onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Noord-West te Den Haag, d.d. 25 november 2015.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming met zich brengt, zij het dat kan worden volstaan met oplegging van een enigszins lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
De vordering
[naam] hebben zich tezamen als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot
€ 12.781,01.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de kosten met betrekking tot de uitvaart tot een bedrag van € 236,60 en de kosten met betrekking tot gederfd levensonderhoud tot een bedrag van € 166,60 kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient volgens de officier van justitie voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak met betrekking tot het strafverzwarende element. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de toelichting van de vordering grotendeels in de Turkse taal is gesteld, dat de toelichting ook overigens niet steeds helder is, dat niet steeds aanstonds duidelijk is wat de familierechtelijke en feitelijke betrekking tot het slachtoffer was, dat diverse kostenposten en de gederfde inkomsten onvoldoende zijn ondersteund door bewijsstukken, dat niet duidelijk is wie de opgevoerde kosten heeft betaald en dat advocatenkosten zijn opgevoerd, terwijl de benadeelde partij wordt bijgestaan op basis van een toevoeging, zonder dat daaraan een eigen bijdrage is verbonden. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. S.M. Krans en M.J.J. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. d’Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2016.
Mr. J.W. du Pon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 2015238297 (TGO Juliett15), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 22 september 2015, p. 127-132 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 juni 2016.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 14 augustus 2015, p. 99-112 en proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 16 november 2015, RC-nummer 15/3311.
4.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, d.d. 6 december 2015, p. 40-45 van het Forensisch dossier.
5.Rapport van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het NFI, d.d. 9 oktober 2015, p. 191-194 van het Forensisch dossier, in combinatie met Rapport DNA-onderzoek van het NFI, d.d. 2 december 2015.
6.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het NFI, d.d. 27 november 2015, p. 113-119 van het Forensisch dossier.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 14 augustus 2015, p. 99-111 en proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 16 november 2015, RC-nummer 15/3311.
8.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het NFI, door A. Maes, arts en patholoog, d.d. 27 november 2015.
9.Onderzoek naar de aard en mogelijke complicaties van de hartafwijkingen, bij gerechtelijke sectie bevonden bij [slachtoffer] , door D. Botter, forensisch arts KNMG, d.d. 20 april 2016.
10.Verklaring deskundige D. Botter ter terechtzitting van 30 juni 2016
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2015, p. 275;
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 11 augustus 2015, p. 25-27;
13.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 11 augustus 2015, p. 30-32;
14.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 augustus 2015, p. 205;
15.Forensisch dossier, relaasproces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 4
16.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het NFI, door A. Maes, arts en patholoog, d.d. 27 november 2015