3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Mishandeling
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] een aantal klappen in het gezicht heeft gegeven.Hij was enorm boos op [slachtoffer] omdat hij zich agressief naar de kinderen van zijn zuster had gedragen. Dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, wordt onder meer ondersteund door de verklaring van [betrokkene] , het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel en de in de woning aan de [adres 1] te Den Haag aangetroffen bloedsporen. [betrokkene] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] eerst bij de voordeur een klap in het gezicht gaf en dat verdachte daarna in de woonkamer een aantal vuistslagen gaf.Bij forensisch onderzoek zijn op meerdere locaties in de woonkamer en de keuken bloedspatten aangetroffen.Het DNA van deze bloedsporen komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Verder is bloed aangetroffen op de nagels van [slachtoffer] . Het mengprofiel van dit spoor komt overeen met de DNA-profielen van [slachtoffer] en verdachte.
Bij de sectie zijn verschillende letsels geconstateerd.Er waren als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het gezicht en het hoofd meerdere onderhuidse bloeduitstortingen, onder andere gelokaliseerd op de beide wangen, het voorhoofd en ter plaatse van de lippen. De lippen waren hierdoor gezwollen en paarsblauw door bloeduitstorting. Bij een van de geweldsinwerkingen was de onderkaakwal gescheurd met verlies van ten minste één gebitselement. De letsels in het gezicht zijn veel meer passend bij meermalen geslagen worden dan dat deze kunnen worden verklaard door herhaaldelijk vallen/een val, onder andere omdat uitstekende delen van het gezicht, zoals de neuspunt en de wenkbrauwen géén huidbeschadigingen toonden. Aan het achterhoofd was een huidkneuzing met verscheuring ontstaan door uitwendig inwerkend botsend geweld, hetgeen het gevolg kan zijn van een val op/of botsing van het achterhoofd tegen een hard oppervlak of slaan met een hard voorwerp. Dit letsel, met uitzondering van de kneuzing op het achterhoofd, kan passen bij het slaan met de vlakke hand en de vuist in het gezicht.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte schuldig is aan de mishandeling van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op [slachtoffer] toen hij vanuit Duitsland naar de woning van zijn zuster reed, maar heeft ontkend dat hij tevoren de bedoeling had om [slachtoffer] te mishandelen.
[betrokkene] heeft echter verklaard dat verdachte hem van tevoren, toen zij nog buiten voor het huis stonden, heeft gezegd dat hij de man een paar klappen wilde geven en dat hij daarvoor uit Duitsland was gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene] verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij met de man wilde praten en dat hij als het nodig was een paar klappen zou geven. [betrokkene] heeft voorts verklaard dat verdachte [slachtoffer] direct bij de voordeur een klap heeft gegeven.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene] van elkaar verschillen en niet betrouwbaar zijn. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [betrokkene] pas later in zijn verhoren heeft gezegd “nu de waarheid” te gaan verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt. [betrokkene] heeft aanvankelijk verklaard dat hij ten tijde van de mishandeling niet in de woning aanwezig is geweest. Nadat hij is geconfronteerd met verklaringen van anderen, heeft hij verklaard dat hij wel in de woning is geweest, dat hij zelf niet heeft geslagen en dat hij tussenbeide is gekomen. Na dit moment heeft [betrokkene] naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard. Uit de bewijsmiddelen, noch uit de verklaring van verdachte, volgt dat de rol van [betrokkene] bij de mishandeling groter is geweest. Evenmin is duidelijk geworden welk ander belang [betrokkene] zou hebben om onjuist te verklaren over wat verdachte voor de mishandeling tegen hem heeft gezegd. Dat [betrokkene] voorafgaand aan het betreden van de woning wist van de bedoelingen van verdachte, lijkt op geen enkele manier in zijn voordeel te kunnen werken. De rechtbank stelt verder vast dat de verklaring van [betrokkene] aansluit bij de feitelijke gang van zaken, namelijk dat verdachte direct bij de voordeur [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene] en acht daarmee bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade heeft mishandeld.
De dood ten gevolge hebbend
In het sectierapport van 27 november 2015 van A. Maes, arts en partholoog bij het NFI is onder meer opgenomen:
“Bij inwendig onderzoek werd een ernstig ziekelijk vergroot hart gevonden met een sterk verdikte linkerhartkamerwand (linkerventrikel hypertrofie) met in de hartspier tekenen van oude infarceringen en met tekenen van vlak vóór het overlijden opgetreden versterf door zuurstofgebrek. Er was ook sprake van ernstige kransslagaderverkalking waarbij de doorgang van enkele belangrijke kransslagaders vrijwel geheel was afgesloten. Zowel de ernstige kransslagaderverkalking als het te zware hart vormen een verhoogd risico voor het optreden van dodelijke hartritmestoornissen/hartstilstand. Of er inderdaad dodelijke hartritmestoornissen zijn opgetreden is op grond van de sectiebevindingen niet vast te stellen. Op grond van de sectiebevindingen is er geen directe relatie gebleken tussen het oplopen van de letsels en het overlijden.
Stress door onder andere opwinding/hevige emotie/pijn kan aanleiding geven tot optreden van hartritmestoornissen. Stress kan bij sectie niet worden vastgesteld.
(…) Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen werden meerdere kleine, niet recente herseninfarcten gevonden ten gevolge van aderverkalking. Deze herseninfarcten hebben niet aan het intreden van de dood bijgedragen. Het grondlijden bestond uit ernstige artherosclerose met o.a. niet recente hartinfarcering en herseninfarcering mogelijk als uiting van een erfelijke aandoening zoals bijvoorbeeld een vetstofwisselingsstoornis. (…)
Conclusie
[slachtoffer] , 47 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van een ziekelijk vergroot hart.”
D. Botter, forensisch arts KNMG bij het NFI, komt in zijn rapport van 20 april 2016 onder meer tot de volgende bevindingen:
“Bij sectie bleken o.a. ernstige kransslagaderverkalkingen, forse vergroting van het hart en littekens in de hartspier van eerder doorgemaakte infarcten. Met een speciaal daartoe bedoelde kleurtechniek (LDH-enzymkleuring) werden geen zichtbare tekenen van een acuut hartinfarct gezien. Uit de sectiebevindingen werd geconcludeerd dat het overlijden het gevolg was van ziekelijke hartvergroting, in de hoedanigheid van fatale hartritmestoornissen, al dan niet onder invloed van stress. (…)
Gezien de afwijkingen aan het hart en de tijdgerelateerde beperkingen van de LDH enzymkleuring, kan er in de onderhavige casus sprake zijn geweest van (één of meerdere van) drie fatale complicaties van het hartlijden:
A. Hartfalen
Hartfalen betreft één of meerdere pompfunctiestoornissen van het hart waardoor o.a. stuwing van bloed in organen optreedt:
(…)
B. Hartritmestoornis(sen)
Een vergroot hart, hartfalen (A) en een hartinfarct (C) kunnen de oorzaak vormen voor het optreden van mogelijke fatale hartritmestoornissen. Na het overlijden zijn door sectie de aard en oorzaak van doorgemaakte hartritmestoornissen niet meer aan te tonen bij een overledene.
C. Acuut hartinfarct.
(…)
Conclusie
Indien [slachtoffer] betrokken is geweest bij een schermutseling zoals blijkt uit de aangeleverde informatie, is het zeer wel voorstelbaar dat hij daarbij acute stress heeft ervaren die vergelijkbaar is met de situaties die onderzocht zijn in de diverse publicaties. Het moet dientengevolge mogelijk worden geacht dat [slachtoffer] een hartinfarct en/of fatale hartritmestoornissen heeft gekregen die veroorzaakt is/zijn door blootstelling aan deze psychische stress.
Ondanks het feit dat er langer bestaande risicofactoren voor hart- en vaatziekten
waren, moet de kans (niet nader te kwantificeren) klein worden geacht dat [slachtoffer] op betreffend tijdstip een hartinfarct zou hebben gekregen indien hij niet blootgesteld was geweest aan hevige stress.”
Botter heeft in het rapport de hem gestelde vragen als volgt beantwoord.
“Ad vraag 1: Was er in dit geval sprake van een hartinfarct of was er sprake van een
ander soort hartfalen?
Indien het overlijden is ingetreden binnen circa 2-4 uur na optreden van een hartinfarct dan is het zeer wel mogelijk dat dit niet zichtbaar is geworden met de toegepaste LDH-enzymkleuring. [slachtoffer] zou na circa 1 uur na de schermutseling en de aanvang van de reanimatiebehoeftige toestand zijn overleden, hetgeen goed verklarend zou kunnen zijn voor een afwezige kleurreactie. Een doorgemaakt fataal acuut hartinfarct is derhalve niet uit te sluiten, en neemt gezien de ernstige pre-existente afwijkingen (ernstige kransslagaderverkalkingen en eerder doorgemaakte hartinfarcten) een gelijkwaardige plaats in binnen de differentiaal diagnostische overwegingen met betrekking tot de doodsoorzaak. Indien sprake was van een acuut hartinfarct dan zal deze hebben plaatsgevonden binnen circa 2 tot 4 uur voor overlijden. Gezien de ziekelijke vergroting van het hart, was er zeker ook sprake van pre-existent hartfalen. Dit hartfalen kan zelfstandig dan wel door optreden van een acuut hartinfarct in ernst zijn toegenomen met dientengevolge de waargenomen stuwing in longen en lever. Zowel een ziekelijk vergroot hart als een acuut hartinfarct kunnen fatale hartritmestoornissen tot gevolg hebben.
Ad vraag 2: Indien er sprake was van een hartinfarct, is dan aan te geven hoe lang
voor het overlijden dit infarct is begonnen?
Acute stress kan een luxerende rol spelen bij het optreden van een acuut hartinfarct en bij hartfalen. Uit studies is gebleken dat bij stress de incidentie circa 2 tot 3 keer hoger is in vergelijking met controlegroepen.
Ad vraag 4: Bij welke van de navolgende hypothesen passen de bevindingen beter,
en in welke mate?
Hypothese 1: Het hartfalen is veroorzaakt door stress.
Hypothese 2: het hartfalen is veroorzaakt door een andere oorzaak.
Als ‘bevindingen’ wordt gedefinieerd: fatale hartritmestoornissen bij ernstig hartfalen en/of acuut hartinfarct met dientengevolge overlijden binnen circa 2-4 uren na optreden van klachten c.q. verschijnselen (in casu: het intreden van de reanimatiebehoeftige toestand).
De bevindingen zijn waarschijnlijker onder hypothese 1 dan onder hypothese 2. De mate waarin de waarschijnlijkheid is toegenomen is niet uit te drukken in getal of percentage. Het wordt echter zeer onwaarschijnlijk geacht dat dezelfde fatale complicaties op hetzelfde moment zouden zijn opgetreden zonder provocerende omstandigheden zoals bijvoorbeeld stress door een schermutseling.”
Ter terechtzitting is Botter als deskundige gehoord. Botter heeft onder meer verklaard dat stress kan hebben geleid tot het ontstaan van alle drie de door hem genoemde fatale complicaties. Naar aanleiding van de vraag of stress in de dagen voorafgaand aan het overlijden een rol kan hebben gespeeld bij het overlijden, heeft hij verklaard dat in de in zijn rapport genoemde studies betreffende de invloed van stress op hartaandoeningen, het gaat om aandoeningen die zich direct aansluitend op de stressveroorzakende gebeurtenis hebben voorgedaan. Voorts heeft hij verklaard dat een aantal van de bij [slachtoffer] aangetroffen complicaties, zoals het oedeem in de longen, lever, benen en hoofd, direct in aansluiting op het hartfalen, door een pompfunctiestoornis van het hart ontstaan. Dergelijke stuwingen vinden plaats binnen enkele tot tientallen minuten na het hartfalen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een causaal verband is tussen de mishandeling en de dood van [slachtoffer] . Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van de mishandeling aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de mishandeling in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het overlijden van [slachtoffer] . In een dergelijk geval is voor het redelijkerwijs toerekenen van de dood van [slachtoffer] aan (een gedraging van) verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat de mishandeling een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die mishandeling is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de mishandeling naar haar aard geschikt is om die dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van de dood van [slachtoffer] . Daarbij kan ook worden betrokken dat ten verwere gestelde andere, niet aan de bewezenverklaring gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. Hoge Raad 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4491). Gelet op het rapport van Botter en diens toelichting ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat de hierboven weergegeven eerste deelvraag (of kan worden vastgesteld dat verdachtes gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood, hebben geleid) bevestigend moet worden beantwoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geconfronteerd worden met geweld in de eigen woning bijzonder schokkend en geschikt om hevige emotie en angstgevoelens (stress) op te wekken. Uit het sectierapport en het rapport en de verklaring van Botter valt te ontlenen dat opwinding, hevige emotie, pijn en stress een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] .
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die mishandeling is veroorzaakt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Uit het rapport en de verklaring van Botter volgt dat stress een verhoogde kans geeft op fatale complicaties zoals die zich bij [slachtoffer] kunnen hebben voorgedaan en dat dergelijke complicaties in de door hem beschreven studies zich direct aansluitend op de stressveroorzakende gebeurtenis hebben voorgedaan. Botter heeft geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk wordt geacht dat dezelfde fatale complicaties op hetzelfde moment zouden zijn opgetreden zonder provocerende omstandigheden zoals bijvoorbeeld stress door een schermutseling.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] zeer kort na de mishandeling reeds onvast ter been was en vervolgens in reanimatiebehoeftige toestand op straat is aangetroffen. Aan de hand van gegevens van telefonische contacten tussen verdachte en [slachtoffer] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting over die gesprekken, moet de mishandeling tussen 20.16 en 20.33 uur hebben plaatsgevonden.Vervolgens zien twee jongens een man met verwondingen aan het gezicht op straat lopen. [getuige 1] heeft verklaard dat de man mank, duizelig en een beetje schuifelend liep.[getuige 2] heeft eveneens verklaard dat de man mank liep. Het leek alsof hij bijna bewusteloos was en dat hij wazig zag. Hij viel bijna en stond weer op, alsof hij dronken was.De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat deze man [slachtoffer] is geweest. Om 20.40 uur heeft de politie een melding gekregen dat er een man, naar later bleek [slachtoffer] , onder het bloed in de [straatnaam] op de grond lag. Hij was niet aanspreekbaar en had geen hartslag en ademhaling.Nadat hij naar het ziekenhuis was vervoerd bleek aldaar dat hij was overleden.Het tijdstip van overlijden is omstreeks 21.50 uur.
Gezien de conclusies van Botter in combinatie met de zeer korte tijd tussen de mishandeling en het moment waarop [slachtoffer] onvast ter been raakte en vervolgens geen hartslag en ademhaling meer had, concludeert de rechtbank dat het overlijden van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het door verdachte uitgeoefende geweld is veroorzaakt. De (niet uit te sluiten) mogelijkheid dat [slachtoffer] ook zonder de handelingen van de verdachte zou zijn overleden, staat niet aan toerekening aan verdachte in de weg. Het gegeven dat [slachtoffer] aan hart- en vaataandoeningen leed en een verhoogde kans had op fatale complicaties, brengt evenmin mee dat zijn dood, kort na een zeer forse mishandeling door verdachte, waarvan aannemelijk en te verwachten is dat deze stress veroorzaakt, in dit geval in redelijkheid niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid ‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft’ wettig en overtuigend kan worden bewezen.