ECLI:NL:RBDHA:2016:7489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling en verzoek om zelfstandig schadebesluit in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Wassenaar, verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, in gebreke gesteld voor schade die hij stelt te hebben geleden door de bouw van woningen binnen de milieucirkel van 50 meter en de onrechtmatige aanleg van een watergang. Eiser heeft in zijn brief van 3 juni 2015 verweerder aansprakelijk gesteld voor een schadebedrag van € 300.000,-. Verweerder heeft deze brief echter aangemerkt als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 20 oktober 2009, dat door eiser als schadeveroorzakend besluit wordt aangewezen, onder het recht valt dat gold tot 1 juli 2013, gezien het overgangsrecht van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten.

De rechtbank overweegt dat de brief van eiser niet kan worden gekwalificeerd als een verzoek om een zelfstandig schadebesluit, maar als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling. Dit is gebaseerd op de inhoud van de brief, waarin eiser herhaaldelijk verwijst naar civielrechtelijke termen en niet naar een specifiek schadeveroorzakend besluit. De rechtbank concludeert dat verweerder de brief van eiser terecht als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling heeft opgevat, en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat tegen feitelijk handelen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat, en dat eiser in dit geval een civielrechtelijke procedure had moeten volgen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2016. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: W. van Rheenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: P. van den Berg en mr. W. Kromhout van der Meer).

Procesverloop

Bij brief van 3 juni 2015 heeft eiser verweerder in gebreke en aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade die hij heeft begroot op € 300.000,- ten gevolge van de bouw van woningen binnen de milieucirkel van 50 meter en de onrechtmatige aanleg van een watergang.
Bij brief van 12 augustus 2015, verzonden op 20 augustus 2015, heeft verweerder eiser er op gewezen dat hij een zuiver schadebesluit dient aan te vragen.
Bij besluit van 1 december 2015, verzonden op 4 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Uit de gedingstukken volgt dat eiser bij brief van 3 juni 2015 verweerder in gebreke en aansprakelijk heeft gesteld voor vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit beweerdelijk onrechtmatig handelen bestaat uit het bouwen van woningen binnen de milieucirkel van 50 meter en de onrechtmatige aanleg van een watergang. Eiser voert aan dat dit verzoek waarop verweerder niet heeft beslist bepalend is voor het vaststellen van de exacte omvang van de schade in een mogelijk nog volgende schadestaatprocedure.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat tot 1 juli 2013 (de inwerkingtreding van de bepalingen over schadevergoeding bij onrechtmatig bestuurshandelen uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013,50) het mogelijk was beroep in te stellen tegen een zogeheten zelfstandig of zuiver schadebesluit. Na 1 juli 2013 is deze mogelijkheid in artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschrapt vanwege de inwerkingtreding van titel 8.4 (Schadevergoeding) van de Awb. De rechtbank stelt vast dat eiser het besluit van 20 oktober 2009, verzonden op 17 november 2009, aanwijst als het beweerdelijke schadeveroorzakend besluit. Gelet op het overgangsrecht, als genoemd in artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, is in deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold tot 1 juli 2013. De gestelde schade is immers beweerdelijk veroorzaakt door een besluit of handeling op een tijdstip gelegen vóór 1 juli 2013.
3. Om een oordeel te kunnen geven of het door eiser ingestelde beroep kans van slagen heeft, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling of een verzoek aan verweerder om een zelfstandig schadebesluit te nemen. Daarbij wordt overwogen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is af te leiden dat dit afhankelijk is van de omstandigheden van het geval (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX7065). Daarbij dient acht te worden geslagen op de intentie van de aanvrager en op de bewoordingen van de brief waarin schadevergoeding wordt gevorderd. Hierbij dient beoordeeld te worden of het bestuursorgaan de brief gelet op de bewoordingen heeft mogen opvatten als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling, of dat het daarin een verzoek om een zelfstandig schadebesluit had moeten lezen.
4. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn brief van 3 juni 2015 verweerder in gebreke en aansprakelijk stelt voor zijn schade ten gevolge van de bouw van woningen binnen de milieucirkel van 50 meter en de (volgens hem) onrechtmatige aanleg van een watergang. Hierbij betoogt eiser dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of bij de bouw van de woningen en de aanleg van de watergang de wettelijke afstand is aangehouden. Eiser stelt dat hierdoor schade is ontstaan van € 300.000,- wat nog nader te bepalen is in een mogelijke schadestaatprocedure. Daarbij beroept eiser zich op artikel 8:88 van de Awb. Verweerder heeft blijkens zijn brief van 12 augustus 2015 de brief van eiser van 3 juni 2015 aangemerkt als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers brief van 3 juni 2015 als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling heeft mogen aanmerken. Hiertoe overweegt zij dat eiser in zijn brief uitdrukkelijk en herhaaldelijk spreekt over civielrechtelijke termen als aansprakelijkheid en ingebrekestelling. Daarbij komt dat eiser niet naar een schadeveroorzakend besluit heeft verwezen, maar beweerdelijk onrechtmatig feitelijk (overheids)handelen - het bouwen van woningen en het aanleggen van een watergang - als oorzaak van zijn schade aanwijst. Tegen feitelijk handelen staat echter geen beroep bij de bestuursrechter open, maar dient een civielrechtelijke rechtsgang te worden gevolgd. De enkele verwijzing in de brief van 3 juni 2015 naar artikel 8:88 van de Awb leidt niet tot een andere kwalificatie van die brief. Immers, eiser stelt in zijn brief ook dat zijn schade nog nader bepaald moet worden in een mogelijke schadestaatprocedure, hetgeen een civielrechtelijk procedure betreft. Daarnaast refereert eiser in zijn brieven van 14 juli 2015 en 11 augustus 2015 aan zijn brief van 3 juni 2015 als een aansprakelijkheidsstelling.
Gegeven deze bewoordingen van eisers brief komt het de rechtbank niet onlogisch voor dat verweerder deze als een civielrechtelijke aansprakelijkheidsstelling heeft opgevat. De brief van verweerder van 12 augustus 2015 kan derhalve niet worden aangemerkt als een zuiver schadebesluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen deze brief van 12 augustus 2015 kon dan ook geen bezwaar worden gemaakt, zodat verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor zover eiser in zijn bezwaarschrift zijn brief van 3 juni 2015 alsnog als een aanvraag om een zuiver schadebesluit aanmerkt kan hem dit niet baten. Het karakter van het verzoek zelf is immers bepalend voor de vraag of het een aanvraag is en daarmee of de reactie daarop als een besluit kan worden aangemerkt.
6. Nu uit het voorgaande volgt dat de brief van 12 augustus 2015 van verweerder niet als besluit is aan te merken, kan eiser reeds daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat verweerder niet tijdig op de brief van 3 juni 2015 heeft beslist.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J.M. Manders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.