ECLI:NL:RBDHA:2016:7371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
C/09/512586 / KG ZA 16-708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in afwachting van een gratieverzoek

In deze zaak vordert eiseres, die door het Landgericht Düsseldorf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar wegens het medeplegen van de invoer van cocaïne, de schorsing van de tenuitvoerlegging van haar straf totdat op haar gratieverzoek is beslist. Eiseres stelt dat de tenuitvoerlegging van de straf ernstige gevolgen heeft voor haar jonge kinderen, die hierdoor gedwongen worden om naar hun grootmoeder op Curaçao te verhuizen. De Staat, gedaagde in deze procedure, voert verweer en stelt dat de tenuitvoerlegging van de straf moet doorgaan, aangezien er geen wettelijke grond is voor opschorting van de straf. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de Staat niet onrechtmatig handelt door de tenuitvoerlegging van de straf voort te zetten. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/512586 / KG ZA 16-708
Vonnis in kort geding van 1 juli 2016
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Helmantel te Sappemeer,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.B.M. Vroegindewey te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ' [eiseres] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van de Staat van 27 juni 2016, met producties;
- de op 28 juni 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 9 december 2013 is [eiseres] door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar, wegens het medeplegen van de invoer van cocaïne.
2.2.
Op 12 november 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf (verder) kan worden ondergaan in een gevangenis in Nederland.
2.3.
Op 6 januari 2016 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna 'DJI') [eiseres] opgeroepen om zich op 3 februari 2016 te melden bij de penitentiaire inrichting te [plaats] in verband met de tenuitvoerlegging van de (resterende) vrijheidsstraf van 986 dagen.
2.4.
Op 25 januari 2016 heeft [eiseres] verzocht de tenuitvoerlegging van de straf uit te stellen. In reactie daarop heeft de selectiefunctionaris van de DJI - bij brief van 26 januari 2016 - het volgende bericht aan [eiseres] :
"Met verwijzing naar de inhoud van uw brief beslis ik, uw cliëntéénmaliguitstel te verlenen.
Met nadruk wijs ik u op het feit dat betrokkene sinds 2013 bekend is met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Er zal daarom geen verdere uitstel worden verleend.
Uw cliënt dient te komende periode te benutten om voorzieningen te treffen óók voor de zaken waarvoor thans om uitstel is verzocht.
Betrokkene hoeft zich op 3 februari 2016 niet te melden. Uw cliënt krijgt een nieuwe oproep voor 4 juli 2016."
2.5.
Eveneens op 26 januari 2016 heeft de DJI [eiseres] opgeroepen om zich op 4 juli 2016 te melden bij de penitentiaire inrichting te [plaats] teneinde de opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
2.6.
[eiseres] heeft op 29 april 2016 een gratieverzoek ingediend bij de Dienst Justis van het ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna 'Dienst Justus') ter zake van de hier aan de orde zijnde vrijheidsstraf.
2.7.
Bij e-mailbericht van 3 juni 2016 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de onder 2.5 vermelde oproep van 26 januari 2016, met het verzoek om haar andermaal uitstel te verlenen voor het ondergaan van de vrijheidsstraf, ditmaal totdat is beslist op het gratieverzoek. Bij brief van 8 juni 2016 heeft de selectiefunctionaris van de DJI het bezwaar en verzoek van [eiseres] afgewezen.
2.8.
Op 14 juni 2016 heeft [eiseres] beroep ingesteld tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van de DJI bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna 'RSJ') van 8 juni 2016. In aansluiting daarop heeft [eiseres] op 21 juni 2016 bij de RSJ een verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf totdat op haar gratieverzoek is beslist.
2.9.
Bij brief van 23 juni 2016 heeft de Dienst Justus het door [eiseres] - in het kader van het gratieverzoek - gedane verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf afgewezen.
2.10.
Op 23 juni 2016 heeft de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ het - onder 2.8 vermelde - schorsingsverzoek van [eiseres] toegewezen en de beslissing van de selectiefunctionaris van de DJI van 26 januari 2016, waarbij [eiseres] is opgeroepen om zich op 4 juli 2016 te melden bij de penitentiaire inrichting te [plaats] , geschorst totdat op het beroepschrift van [eiseres] is beslist.
2.11.
De beroepscommissie van de RSJ heeft op 27 juni 2016 het beroep van [eiseres] tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van de DJI van 8 juni 2016 ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de Staat te veroordelen de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, waartoe zij op 9 december 2013 is veroordeeld, te schorsen totdat op haar gratieverzoek is beslist, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
De Staat handelt onrechtmatig, althans maakt misbruik van zijn bevoegdheid, door over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voordat is beslist op het gratieverzoek. Als gevolg daarvan worden haar kinderen van 8 en 6 jaar ernstig gedupeerd. Tijdens de detentie van hun moeder kunnen zij namelijk niet naar hun vader, omdat het vermoeden bestaat dat hij de kinderen seksueel heeft misbruikt. Dat betekent dat zij naar oma-moederszijde moeten, die op Curaçao woont. De kinderen zijn echter geworteld in [woonplaats] , waar zij naar school gaan en hun sociale leven hebben. Een beslissing op het gratieverzoek wordt verwacht in het najaar van 2016. Het is volstrekt onwenselijk om de kinderen aan de ingrijpende gevolgen van een verhuizing naar Curaçao bloot te stellen, zolang de uitkomst van de gratieprocedure niet vast staat. Te minder nu niet kan worden uitgesloten dat het gratieverzoek wordt toegewezen, zodat niet is uitgesloten dat de verhuizing slechts voor korte duur en onnodig is. Nader uitstel van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf is dus van groot belang voor [eiseres] (en haar kinderen).
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Door middel van haar vordering beoogt [eiseres] te bewerkstelligen dat de tenuitvoerlegging van de - nog openstaande - vrijheidsstraf, die het Landgericht Düsseldorf haar op 9 december 2013 heeft opgelegd, wordt geschorst totdat definitief is beslist op haar gratieverzoek.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt, dan wel misbruik maakt van zijn (executie)bevoegdheid. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.3.
Voor zover de vordering zich richt tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van de DJI van 26 januari 2016 dat [eiseres] zich op 4 juli 2016 moet melden bij de penitentiaire inrichting [plaats] en/of diens afwijzing op 8 juni 2016 van het onder 2.7 vermelde bezwaar en verzoek van [eiseres] , kan [eiseres] niet worden ontvangen in haar vordering, aangezien tegen die beslissing(en) een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat. In die situatie is geen plaats voor de burgerlijke rechter. Overigens heeft [eiseres] die rechtsgang (volledig) gevolgd. Het kan niet zo zijn dat [eiseres] in dat kader als het ware een extra rechtsmiddel toekomt door middel van het onderhavige kort geding, met alle rechtsmiddelen die vervolgens nog openstaan.
4.4.
Ook voor het overige komt de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan de tenuitvoerlegging geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tenuitvoerlegging van het onderhavige strafvonnis was aangevangen voordat [eiseres] op 29 april 2016 een gratieverzoek indiende. Dit brengt - op grond van artikel 558a van het Wetboek van strafvordering ('Sv'') - mee dat aan het gratieverzoek geen schorsende c.q. opschortende werking van rechtswege toekomt.
4.7.
Niettegenstaande het vorenstaande is de Minister van Veiligheid en Justitie bevoegd op grond van artikel 559a lid 2 Sv om de tenuitvoerlegging op te schorten of te schorsen totdat op het gratieverzoek is beslist. Ingevolge het vaste beleid van de Staat - laatstelijk vastgelegd in de "Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument" (Staatscourant 26 januari 2011) - zal van die bevoegdheid slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt en geldt daarvoor als criterium dat op grond van door de veroordeelde aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd. Daarbij wordt met name gedacht aan een vijftal in de Beleidsregels omschreven situaties/omstandigheden.
4.8.
Gelet op het voorgaande staat ook in het onderhavige kort geding ter beoordeling of het hoogstwaarschijnlijk te achten is dat het gratieverzoek van [eiseres] zal worden ingewilligd. Hierbij geldt als uitgangspunt dat ingevolge artikel 2 van de Gratiewet slechts gratie kan worden verleend op grond van een relevante omstandigheid waarmee de rechter ten tijde van het opleggen van de straf geen rekening heeft gehouden of kunnen houden, of indien aannemelijk is dat met de (verdere) tenuitvoerlegging geen met de strafrechtspleging na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat één (of meer) van de vijf situaties/omstandigheden, zoals genoemd in de onder 4.7 vermelde Beleidsregels, zich hier voordoet.
4.10.
Tegenover het standpunt van de Staat dat het niet hoogstwaarschijnlijk is te achten dat het gratieverzoek van [eiseres] zal worden ingewilligd, heeft [eiseres] betoogd dat het ondergaan van de opgelegde vrijheidsstraf (totdat op het gratieverzoek is beslist) ernstige schadelijke gevolgen heeft voor haar twee jonge kinderen. Zij stelt overigens niet uitdrukkelijk dat haar gratieverzoek naar alle waarschijnlijkheid zal worden gehonoreerd.
4.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die door [eiseres] aangevoerde omstandigheid - hoe zwaarwegend en ingrijpend deze voor haar (en de kinderen) ook moge zijn - niet zodanig dat verwacht mag worden dat haar gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden gehonoreerd. Die omstandigheid is immers - ook voor zover deze de gezinsleden van de veroordeelde aangaat - inherent aan het ondergaan van een vrijheidsstraf en is in zijn algemeenheid onvoldoende voor het honoreren van een gratieverzoek. Daar komt bij dat de Staat onweersproken heeft gesteld dat de thans aan de kinderen geboden hulpverlening kan en zal worden voortgezet indien de kinderen tijdens de detentie van hun moeder bij oma-moederszijde op Curaçao verblijven. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de operatie die de oudste dochter waarschijnlijk binnenkort moet ondergaan, niet op Curaçao kan plaatsvinden.
4.12.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.
jvl