1.4Bij brief van 9 juli 2015 heeft verweerder eiser het voornemen tot het opleggen van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag kenbaar gemaakt.
Eiser heeft bij brief van 14 juli 2015 zijn zienswijze kenbaar gemaakt en is op 4 augustus 2015 gehoord.
Bij besluit van 16 september 2015 heeft verweerder eiser met ingang van 18 september 2015 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
Eiser heeft bij brief van 13 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord ter zake van zijn bezwaar.
Bij het bestreden besluit van 16 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
SGR 15/7624 AW - de schorsing en de gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging
2 Eiser heeft aangevoerd dat van het verweten plichtsverzuim slechts overeind blijft
dat hij twee gestolen fietsen heeft gekocht en verzonden naar Suriname. Dit verzuim kan hem worden toegerekend, maar levert gezien de geringe omvang niet voldoende grondslag op een voornemen tot strafontslag op te baseren.
Met betrekking tot de aan- en verkoop van Kamagra stelt eiser dat hij zich er gerechtvaardigd niet van bewust was dat hij handelde in strijd met de Geneesmiddelenwet.
Eiser heeft het verwijt dat hij werkzaamheden zou verrichten bij [bedrijf A] , waarbij hij herkenbaar zou zijn als douaneambtenaar, betwist. Nu geen sprake was van het verrichten van werkzaamheden, behoefde hij ook geen toestemming te vragen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden.
Het vermeende plichtsverzuim ter zake van het zonder toestemming reizen tijdens ziekte is komen te vervallen. De schorsing is geen rechtsplicht en niet is gebleken dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt.
Eiser meent voorts dat de inhouding van zijn bezoldiging niet had mogen plaatsvinden.
3 Ingevolge artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het ARAR kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst wanneer hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 25 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7645) dient dan de vraag te worden beantwoord of dat voornemen op een toereikende grondslag berust. Voor het antwoord op die vraag is niet beslissend of van de beschikbare gronden een zodanige overtuigingskracht uitgaat dat daarop de bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag kan worden gebaseerd, maar of daaraan voldoende gewicht kon worden toegekend om te komen tot het voornemen van die bestraffing. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak dat daarbij niet de eis geldt dat die gronden het voorgenomen strafontslag ook moeten kunnen dragen (CRvB 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155). 4 Op grond van de op 9 juli 2015 voorhanden zijnde gegevens bestond er op dat moment voldoende grondslag voor een voornemen tot strafontslag. Er bestaat geen reden om te betwijfelen dat de informatie waarop het voornemen tot strafontslag was gebaseerd voldoende reëel en ernstig was om het schorsingsbesluit te rechtvaardigen. Verweerder was op die grond bevoegd om eiser te schorsen. Verweerder heeft in de gegeven omstandigheden in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid.
5 Ingevolge artikel 92, eerste lid, van het ARAR - voor zover hier van belang – kan tijdens de schorsing de bezoldiging voor één derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag der bezoldiging, plaatsvinden.