3.4.1Feit 1
Ter beantwoording van de vraag of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel zal de rechtbank allereerst de verschillende relevante verklaringen weergeven, daarna zal zij de rol van verdachte vaststellen en tot slot zal worden bezien of die feitelijke gedragingen mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 2, sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
De verklaringen
In de periode van 20 december 2015 tot en met 11 januari 2016 zijn er bij de politie in Alphen aan den Rijn diverse aangiftes gedaan in verband met kinderen die geld hebben opgehaald voor een sponsorloop op school. In veel van de gevallen ging het om één of meerdere meisjes in de leeftijd van ongeveer twaalf tot vijftien jaar.Door de politie is contact opgenomen met de scholen die door de kinderen werden genoemd. Deze scholen hebben laten weten in die periode geen sponsorloop te hebben gehad, noch deze op korte termijn te zullen hebben.
[slachtoffer 1] , die [geboortedatum] , heeft verklaard dat verdachte en haar kinderen – onder wie [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - hebben bedacht om een nep sponsorloop te houden, waarmee ze in 2015 zijn begonnen. Die sponsorlopen deden ze vervolgens in Alphen aan den Rijn en een keer in Leiden. Het geld ging (gedeeltelijk) naar verdachte.
[slachtoffer 1] heeft daarnaast nog verklaard dat zij samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in opdracht van verdachte goederen heeft weggenomen uit een Jumbo supermarkt. Ook zou verdachte hen een konijn hebben laten stelen, om dit aan de honden te voeren.
[Naam 2] , de moeder van [slachtoffer 1] , heeft bij de politie verklaard dat zij - na van haar dochter gehoord te hebben dat zij vaker geld ophaalde voor een zogenaamde sponsorloop en dit ook in Gouda had gedaan toen ze daar zonder benzine stonden - naar verdachte toe is gegaan. Verdachte gaf vervolgens aan [Naam 2] toe dat zij de kinderen hiertoe opdracht had gegeven, omdat zij geld nodig had voor eten. In Gouda moest geld worden opgehaald omdat er geen benzine meer was om thuis te komen en het een noodsituatie betrof. Voorts heeft [Naam 2] verklaard dat [slachtoffer 1] makkelijk beïnvloedbaar is, ADHD heeften weliswaar 12 jaar oud is, maar de verstandelijke vermogens heeft van een achtjarig kind.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij met onder meer verdachte naar Safaripark Beekse Bergen zou gaan, maar dat ze uiteindelijk in Gouda terecht kwamen. Daar bleek de benzine op te zijn en hoorde hij verdachte zeggen dat de kinderen nu wel een sponsorloop mochten doen om geld op te halen voor benzine.
Ook [Naam 4] heeft verklaard dat hij samen met verdachte naar de Beekse Bergen is gegaan, met onder meer [slachtoffer 1] en de kinderen van verdachte. Nadat ze in Gouda waren uitgekomen, gaf verdachte aan dat ze zonder benzine zaten. Als ze thuis wilden komen, moesten de kinderen geld verdienen door langs de deuren te gaan en te zeggen dat ze bezig waren met een sponsorloop. Hiervoor maakten de meisjes een formulier in de auto.
De leeftijd van de kinderen van verdachte
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn geboren op [geboortedatum] , respectievelijk [geboortedatum] .
De rol van verdachte
Op basis van voormelde verklaringen stelt de rechtbank vast dat er in de periode van
20 december 2015 tot en met 11 januari 2016 door [slachtoffer 1] , [geboortedatum] , [slachtoffer 2] , [geboortedatum] en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , geld is opgehaald in Alphen aan den Rijn, Leiden en Gouda onder het mom van een sponsorloop. Uit deze verklaringen volgt voorts genoegzaam dat verdachte hen hiertoe heeft aangezet en hen tenminste éénmaal - op 11 januari 2016 - naar Gouda heeft vervoerd, waar zij de kinderen geld heeft laten ophalen. Het geld is (gedeeltelijk) aan verdachte gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer 4] eveneens geld heeft opgehaald in deze periode.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden tevens vast dat [slachtoffer 1] een konijn heeft gestolen en goederen heeft weggenomen bij een Jumbo supermarkt. De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten kan evenwel niet worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat diverse getuigen hebben verklaard dat er bij verdachte niet altijd eten in huis was voor de kinderen en dat verdachte, nadat [slachtoffer 1] op heterdaad was gepakt in de supermarkt, [slachtoffer 1] moeder geld heeft aangeboden, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte opdracht heeft gegeven tot het plegen van die diefstallen, dan wel hen daartoe op andere wijze heeft aangezet. Verdachte dient dan ook van dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Mensenhandel
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat zij met het oogmerk van uitbuiting kinderen heeft geworven of vervoerd (artikel 273f, lid 1, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht), dat zij deze kinderen heeft gedwongen of bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten (artikel 273f, lid 1, sub 4 van het Wetboek van Strafrecht) en dat zij heeft geprofiteerd van de opbrengsten die door deze kinderen zijn verzameld (artikel 273f, lid 1, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van sub 2 dient te zijn voldaan aan een drietal elementen. Ten eerste moet er worden vastgesteld dat er sprake is van feitelijke handelingen, waaronder het werven, vervoeren of overbrengen van anderen, ten tweede of verdachte hierbij het oogmerk van uitbuiting had en ten derde dat de betreffende kinderen minderjarig waren ten tijde van de feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan deze drie elementen. Verdachte heeft haar twee dochters en hun vriendin [slachtoffer 1] geworven door hun opdracht te geven om geld in te zamelen voor een niet bestaande sponsorloop. Daarnaast heeft zij hen in tenminste één geval vervoerd naar Gouda, waar de kinderen wederom geld hebben opgehaald ten behoeve van benzine, terwijl die naar eigen zeggen van verdachte niet op was. De rechtbank stelt vast dat het ophalen van geld ten behoeve van een niet bestaande sponsorloop een vorm van oplichting is, en derhalve een strafbaar feit. Uit de omstandigheid dat verdachte de kinderen doelbewust heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit om er zelf bovendien (financieel) beter van te worden, volgt dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. Tot slot zijn de betreffende kinderen alle drie jonger dan achttien jaar en dus minderjarig. Dit maakt dat het werven en vervoeren met het oogmerk van uitbuiting van kinderen bewezen kan worden verklaard.
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 4 van het Wetboek van Strafrecht dient te zijn voldaan aan een tweetal elementen. Ten eerste moet worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van middelen in de zin van 273f, lid 1, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, in dit geval de vraag of verdachte misbruik heeft gemaakt van overwicht en/of misbruik van de kwetsbare positie van de kinderen en hen daardoor heeft gedwongen of bewogen tot het plegen van het strafbare feit. Ten tweede moet het (door misbruik) aanzetten tot het plegen van deze strafbare feiten aangemerkt kunnen worden als het verrichten van arbeid of een dienst.
Ook hieraan is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Van alle kinderen, maar zeker van kinderen in de leeftijd van twaalf tot vijftien jaar mag niet worden verwacht dat zij onder de beschreven omstandigheden in aanwezigheid van verdachte, een volwassene, vrijelijk de keuze konden maken in wat zij wel of niet willen. De alleen al vanwege de leeftijd kwetsbare positie van een kind maakt dat een volwassen begeleider van nature een positie van overwicht heeft. Wanneer die volwassene ook nog eens de moeder van die kinderen is, zoals in het geval van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , is hiervan zelfs in nog sterkere mate sprake. Voor [slachtoffer 1] heeft daarnaast te gelden dat zij verstandelijk functioneert als een achtjarige en door haar ADHD als beïnvloedbaar kind moet worden beschouwd, waardoor ook zij in een kwetsbare positie verkeert. Verdachte heeft van haar overwicht respectievelijk de kwetsbare positie van de kinderen misbruik gemaakt door hen geld te laten ophalen voor een niet bestaande sponsorloop. In deze omstandigheid hadden de kinderen redelijkerwijs geen andere keus dan deze uitbuiting te ondergaan en zich daarvoor beschikbaar te stellen. Dit geldt te meer voor de positie waarin verdachte de kinderen te Gouda heeft geplaatst, namelijk door hen in te zetten om geld op te halen voor benzine om naar huis te kunnen komen. Vanwege de inzet van deze dwangmiddelen is irrelevant of de kinderen hebben ingestemd met het ophalen van geld voor een valse sponsorloop en dat andere kinderen in de nabijheid van verdachte wel in staat waren om aan te geven dat zij hier geen deel aan wilden hebben. Verdachte moet zich als volwassene bewust zijn geweest van haar overwicht op de kinderen en daarmee heeft zij het voorwaardelijk opzet gehad om van dit overwicht misbruik te maken.
Het ophalen van geld op een dergelijke wijze is daarnaast te beschouwen als het verrichten van arbeid of een dienst. De kinderen moesten immers (een deel) van het geld dat zij ophaalden afstaan aan verdachte, zodat zij eten en benzine kon kopen.
Nu bewezen is dat verdachte de onder artikel 273f, lid 1, sub 2 en sub 4 van het Wetboek van Strafrecht genoemde feiten heeft begaan en ook aangenomen kan worden dat verdachte van die uitbuitingsvormen heeft geprofiteerd, zoals hiervoor is overwogen, is ook bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de kinderen in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht. Ook dit feit zal daarom bewezen worden verklaard.