ECLI:NL:RBDHA:2016:7261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
14/18000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oegandese vreemdeling met betrekking tot seksuele geaardheid en geloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Oegandese vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de vreemdeling geen geloofwaardig relaas heeft kunnen geven over haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling, ondanks het ongeloofwaardig bevonden relaas, niet voldoende is onderzocht aan de hand van de gedragslijn uit 2014, die specifiek gericht is op de beoordeling van seksuele geaardheid als asielmotief. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid heeft plaatsgevonden, en dat er geen zorgvuldige en deugdelijk gemotiveerde besluiten zijn genomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 992,- worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/18000

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1986] , van Oegandese nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 februari 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en A.M. Nakanya, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking is getreden. Op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet is het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is. Dit betekent dat in dit geval, waarin het onderzoek op 29 januari 2016 is gesloten, artikel 83a van de Vw van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc (dat wil zeggen: naar de huidige situatie beoordeeld) onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft de Oegandese nationaliteit. Zij heeft met een man samengeleefd en heeft drie kinderen gekregen. Haar oudste kind is overigens niet van haar man, maar is het gevolg van een verkrachting die plaatsvond toen eiseres nog op school zat. Eiseres heeft problemen ondervonden vanwege haar seksuele geaardheid. Zij heeft sinds de middelbare school een lesbische relatie met een klasgenote, genaamd [naam] . Met [naam] heeft eiseres tien jaar een relatie gehad, die wisselde qua intensiviteit. Eiseres heeft verklaard dat de relatie met haar man, die geregeld was door haar oma, niet goed was. Hij had naast eiseres nog twee andere vrouwen en mishandelde haar. Tijdens de relatie met haar man bleef eiseres contact houden met [naam] . In 2009 heeft eiseres haar man verlaten en is zij bij haar oma gaan wonen. De oma van eiseres heeft eiseres en [naam] op enig moment betrapt en zij heeft hiervan melding gedaan bij de autoriteiten. Eiseres is daarom gevlucht naar een nichtje. Haar kinderen wonen nog steeds bij dit nichtje. Eiseres heeft in 2010 een paar maanden gewerkt, maar toen haar baas erachter kwam dat eiseres een lesbische relatie had, heeft hij haar ontslagen. In de jaren die volgden heeft eiseres steeds contact gehouden met [naam] en is zij met [naam] samen geweest op verschillende adressen. Eiseres is bedreigd door verschillende mannen en op enig moment ook verkracht. In 2012 is eiseres mishandeld. Achter deze terreur zat de moeder van [naam] , die eiseres ervoor verantwoordelijk hield dat [naam] niet trouwde. Op enig moment heeft eiseres in een bar een lesbische film gezien. Er is toen een inval door de politie gedaan. Eiseres is ontkomen, maar hoorde later via de radio dat zij werd gezocht. Eiseres is toen gevlucht. Zij vreest dat zij bij terugkeer naar Oeganda levenslang de gevangenis in gaat.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. Eiseres heeft gereisd op een paspoort en visum op eigen naam. Zij heeft echter geen reisdocumenten overgelegd, waardoor haar reisroute niet valt te controleren. Van het relaas moet daarom positieve overtuigingskracht uitgaan en dat is niet het geval, omdat niet geloofwaardig is bevonden dat eiseres lesbisch is. Eiseres heeft volgens verweerder vage, tegenstrijdige verklaringen afgelegd over haar lesbische relatie. Van haar mag in redelijkheid verwacht worden gedetailleerdere verklaringen af te leggen over haar bewustwordingsproces. Daarin is zij niet geslaagd. Verweerder licht toe dat eiseres verschillende leeftijden heeft genoemd waarop zij wist dat zij lesbisch was. Het bevreemdt verweerder dat eiseres niet met [naam] heeft gesproken over hun gevoelsmatige worstelingen. Het bevreemdt verweerder ook dat eiseres geen contact meer heeft met [naam] , met wie zij zo lang is samen geweest. Verweerder plaatst vraagtekens bij de verklaringen van eiseres over het feit dat zij door haar oma is betrapt en dat zij naaktfoto’s heeft van zichzelf en [naam] . De gestelde problemen rond de filmvertoning gelooft verweerder evenmin. Met name de vraag hoe eiseres heeft kunnen ontsnappen wordt door haar niet afdoende beantwoord. Eiseres heeft bij aankomst op Schiphol ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Al met al gaat van het relaas volgens verweerder geen positieve overtuigingskracht uit.
4. De kern van het asielrelaas vormt de seksuele gerichtheid van eiseres en de problemen die zij daardoor in haar land van herkomst heeft ondervonden en bij terugkeer verwacht te zullen moeten ondergaan. De eerste beroepsgrond van eiseres richt zich op de wijze waarop verweerder deze seksuele gerichtheid heeft onderzocht. Van een zorgvuldige beoordeling van dit asielmotief is volgens eiseres geen sprake en zij wijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170). Hoewel verweerder in het nader gehoor wel vragen heeft gesteld over de gestelde seksuele gerichtheid, is niet gebleken dat deze vragen voortkomen uit een vastgelegde, op de aard van het asielrelaas toegespitste onderzoekssystematiek. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet hoe verweerder de antwoorden van eiseres onderling heeft gewogen.
5. De rechtbank acht voor de beoordeling van het beroep van belang dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) in zijn arresten van 2 december 2014 in de zaak A, B en C (C-148/13, C-149/13 en C-150/13, ECLI:EU:C:2014:2406) heeft uiteengezet onder welke omstandigheden een onderzoek van de bevoegde nationale autoriteiten naar de feiten en omstandigheden over de gestelde seksuele gerichtheid van een asielzoeker in strijd moet worden geacht met artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG betreffende minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Richtlijn 2004/83/EG). De ABRvS heeft vervolgens in de eerdergenoemde uitspraak van 8 juli 2015 overwogen dat de door het Hof geformuleerde grenzen een algemeen kader scheppen waarbinnen verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid in een concreet geval mag verrichten. Om de bestuursrechter in staat te stellen om, in het licht van deze grenzen, de zorgvuldigheid en motivering van besluiten te beoordelen, moet verweerder wel inzichtelijk maken op welke wijze hij die beoordeling daadwerkelijk in een concrete zaak heeft verricht. Van belang is hierbij het soort vragen dat verweerder heeft gesteld en de wijze waarop hij de antwoorden op die vragen onderling heeft gewogen. Het gaat er hierbij niet alleen om dat verweerder inzichtelijk maakt wat hij niet doet bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid, maar ook hoe hij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2004/83/EG wél heeft ingericht.
6. In de uitspraak van de ABRvS is verder overwogen dat verweerder, anders dan bij bijvoorbeeld zaken waar het gaat om geloofsovertuiging als asielmotief, geen voor het onderzoek naar de gestelde seksuele gerichtheid specifieke vragenlijst heeft ontwikkeld, waarin hij categorieën van vragen heeft opgenomen. De ABRvS heeft geoordeeld dat hieruit volgt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke vragen en antwoorden, in het concrete geval in het licht van het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling, het zwaartepunt ligt en hoe verweerder de door een vreemdeling gegeven antwoorden waardeert en onderling weegt. Wegens het ontbreken van een beleidsregel of een vaste gedragslijn van verweerder over de wijze waarop hij een gestelde seksuele gerichtheid onderzoekt en beoordeelt, terwijl dat onderzoek en die beoordeling binnen het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel in eerste instantie aan hem is, is het voor de bestuursrechter nu niet mogelijk effectief te toetsen hoe verweerder in een concreet geval dat onderzoek en die beoordeling verricht, zo overweegt de ABRvS. Dit leidt ertoe dat verweerder in de zaken die voorlagen bij de ABRvS geen zorgvuldig voorbereide en deugdelijk gemotiveerde besluiten heeft genomen over de geloofwaardigheid van een seksuele gerichtheid als asielmotief. De ABRvS heeft verder overwogen dat het aan verweerder is om aan de beoordeling van seksuele gerichtheid als asielmotief in de vormgeving en uitvoering van het vreemdelingenbeleid nader invulling te geven.
7. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 12 augustus 2015 verzocht aan te geven welke gevolgen de eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS heeft voor het bestreden besluit.
8. Bij brief van 1 september 2015 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij sinds medio 2014 wel een vaste gedragslijn heeft ontwikkeld voor de afhandeling van asielzaken waarin de geaardheid van de asielzoeker als asielmotief naar voren wordt gebracht. Anders dan de zaken die hebben geleid tot de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015 komt de toepassing van die gedragslijn in het dossier van eiseres duidelijk naar voren. De gedragslijn bestaat voornamelijk uit een nieuwe aanpak van het gehoor waarbij gebruik wordt gemaakt van een (interne) vragenlijst. Deze vragenlijst vormt geen checklist, maar biedt een richtlijn en kaders voor de vraagstelling. De vragen zijn gegroepeerd rondom een aantal thema’s over de eigen ervaringen van de vreemdeling met zijn of haar seksuele gerichtheid, kennis van sociale en politieke aspecten van de LHBT-gemeenschap in het land van herkomst, contact met de LHBT-gemeenschap in Nederland, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst en het toekomstbeeld van de vreemdeling indien hij of zij zou meten terugkeren naar het land van herkomst. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de LHBT-gerichtheid zal gewicht worden toegekend aan het proces van ontdekking van de geaardheid en de wijze waarop de vreemdeling stelt daarmee te zijn omgegaan. Deze elementen wegen zwaarder naarmate de vreemdeling uit een land afkomstig is waar LHBT-gerichtheid niet geaccepteerd wordt. Daarbij is echter wel van belang dat de verklaringen van de vreemdeling steeds in onderlinge samenhang worden bezien. Niet alleen in het licht van de thema’s waarover vragen worden gesteld, maar ook in het licht van de overige omstandigheden van het geval. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze werkwijze is neergelegd in de openbare werkinstructie 2015/9 (gepubliceerd op www.ind.nl). Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van eiseres in het voornemen en het bestreden besluit tot uiting komt hoe de verschillende elementen, inclusief de overige verklaringen van eiseres, zijn beoordeeld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het bestreden besluit in te trekken, aldus verweerder.
9. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de gedragslijn uit 2014 op 14 april 2014 op papier is gesteld en dat het nader gehoor van eiseres vóór die datum heeft plaatsgevonden. Toch handhaaft verweerder het standpunt dat de thema’s die verweerder heeft opgesteld in de gedragslijn (en die nu bekend zijn gemaakt in werkinstructie 2015/9) in het geval van eiseres ook zijn terug te vinden in het nader gehoor. De gedragslijn werd voor 14 april 2014 door verweerder ook al toegepast, aldus verweerder.
10. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het nader gehoor van eiseres wel blijkt dat er vragen zijn gesteld over de seksuele gerichtheid van eiseres, maar dat niet blijkt dat de gestelde vragen voortkomen uit een vastgelegde, op de aard van het asielrelaas toegespitste, onderzoekssystematiek. Dat de gehoormedewerker gebruik heeft gemaakt van een interne vragenlijst kan evenmin worden aangenomen op basis van het verslag van nader gehoor. Van een vastgestelde onderzoekssystematiek met vragenlijst was ten tijde van dit nader gehoor ook feitelijk nog geen sprake, nu die schriftelijke vastlegging – zo heeft verweerder ook erkend – pas heeft plaatsgevonden op 14 april 2014. Dat er vragen zijn gesteld die raken aan de thema’s die verweerder heeft benoemd in zijn gedragslijn van 2014 en later in werkinstructie 2015/9 rechtvaardigt niet de conclusie dat de gehoormedewerker ook deze gedragslijn al heeft gevolgd en gebruik heeft gemaakt van de interne vragenlijst. Hoe verweerder in deze concrete zaak het onderzoek wel heeft verricht naar de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid is de rechtbank niet voldoende gebleken om te komen tot een rechterlijke controle daarvan. Evenmin heeft verweerder verduidelijkt welk gewicht hij toekent aan de ongeloofwaardigheid van verklaringen van eiseres over wat haar als gevolg van haar seksuele gerichtheid in haar land van herkomst is overkomen en voor haar aanleiding vormde dat land te verlaten. Waar in het licht van het asielrelaas van eiseres het zwaartepunt ligt en hoe verweerder de door eiseres gegeven antwoorden waardeert en onderling weegt is daarmee niet helder geworden. Van een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit is daarom geen sprake. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
11. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige gronden behoeven thans geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt de termijn hiervoor op twaalf weken.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in beroep begroot op in totaal € 992,- aan verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, en mr. T. Pavićević en mr. R.J. Praamstra, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.