5.3Artikel 27, eerste lid, van de WW, bepaalt – voor zover hier van belang – dat het Uwv de uitkering blijvend geheel weigert over het aantal uren waarover het recht op uitkering niet zou zijn ontstaan, ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uwv de uitkering niet over de volledige duur van de uitkering, maar doch over ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op uitkering niet zou zijn ontstaan.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2983) moet, ingeval een werknemer zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indient, de daarop volgende werkloosheid in beginsel als verwijtbaar in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW worden beschouwd, tenzij er sprake is van omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen. 7. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat eisers dienstbetrekking naar aanleiding van zijn ontbindingsverzoek bij de kantonrechter is geëindigd. Gelet op de onder 6 weergegeven jurisprudentie is eisers werkloosheid in beginsel verwijtbaar. Het ligt daarom op zijn weg om aannemelijk te maken dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat de verhoudingen tussen eiser en zijn leidinggevende ernstig waren verstoord en dat [bedrijf X] van mening was dat eiser de functie van kredietbeoordelaar D niet meer kon uitoefenen, maar dat betekent nog niet dat voortzetting van eisers dienstverband bij [bedrijf X] redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Uit de gedingstukken blijkt dat [bedrijf X] diverse malen heeft aangeboden om eiser in een andere functie te plaatsen of hem te begeleiden bij het zoeken naar een andere functie binnen of buiten [bedrijf X]. Blijkens onder meer eisers e‑mailbericht en brief van 9 maart 2015 was hij niet bereid hierover in gesprek te gaan. Dat de door [bedrijf X] aangeboden arbeidsmogelijkheden niet geschikt waren, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat van eiser kon worden gevergd dat hij in overleg met [bedrijf X] alternatieve functies zou onderzoeken.
8. Uit het voorgaande volgt dat eiser als gevolg van zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2015 verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder heeft eisers WW uitkering dan ook terecht op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW, blijvend en geheel geweigerd.
9. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn subsidiaire betoog dat hij recht heeft op een gedeeltelijke WW‑uitkering, zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, tweede volzin, van de WW. Naar het oordeel van de rechtbank is het aandeel van [bedrijf X] in de verstoorde arbeidsverhouding niet zodanig dat kan worden aangenomen dat de verwijtbare werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten. Het voorgaande betekent voorts dat eisers betoog dat [bedrijf X] ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld, niet slaagt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.