1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eisers zijn de eigenaren van een kantoorpand aan de [adres 1] , waarin een notariskantoor is gevestigd.
1.2 Bij primair besluit van 14 januari 2014 heeft verweerder - voor zover hier van belang - het perceel aan de [adres 1] als gemeentelijk monument aangewezen. Aan het primaire besluit ligt een redengevende omschrijving ten grondslag.
1.3 Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing.
1.4 De Erfgoedcommissie (hierna: monumentencommissie) heeft op 10 juni 2014 een advies afgegeven. Vervolgens is het bezwaar door de commissie bezwaarschriften (hierna: commissie) behandeld op een hoorzitting van 18 juni 2014. In haar advies geeft de commissie aan dat verweerder zijn besluit nader dient te motiveren. Daarbij heeft de commissie verweerder onder meer geadviseerd de monumentencommissie te verzoeken nogmaals te reageren middels een aanvullend advies, nu niet duidelijk is of zij de in de procedure door eisers opgeworpen bezwaren in haar advies van 10 juni 2014 heeft betrokken. De monumentencommissie heeft op 17 november 2015 een aanvullend advies afgegeven. In dit advies heeft verweerder nader onderbouwd om welke redenen het pand aan de [adres 1] als monumentwaardig moet worden gekwalificeerd.
2. Bij het bestreden besluit van 8 december 2015 heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard, voor zover die bezwaren zien op de motivering van de monumentale waarde van het pand. Gelet op de nadere motivering, gebaseerd op het aanvullend advies van de monumentencommissie, stelt verweerder zich op het standpunt dat het primaire besluit - met vaststelling van de herziene redengevende omschrijving - in stand kan worden gelaten. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de door eisers in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
3. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stellen dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek leidt, nu de herziene redengevende omschrijving die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet aan het besluit is gehecht en dus daarvan geen deel uitmaakt. Voorts zijn eisers van mening dat de monumentencommissie hen ten onrechte niet heeft gehoord. Om die reden had verweerder de adviezen van diezelfde monumentencommissie niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en kan het bestreden besluit ook om die reden niet in stand blijven. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat, nu het bezwaar van eisers heeft geleid tot een gewijzigd primair besluit - in die zin dat het interieur niet langer als gemeentelijk monument is aangewezen - eisers in aanmerking komen voor een vergoeding van de door hen in bezwaar gemaakte proceskosten. Daarnaast zijn eisers van mening dat het pand [adres 1] niet monumentwaardig is. Eisers wijzen in dit kader op de rapportages van [bedrijf] van 10 februari 2016 en 24 maart 2016. [bedrijf] komt – kort samengevat – tot de conclusie dat er te weinig monumentale waarden aanwezig zijn om een status als monument te rechtvaardigen. Daarbij stelt [bedrijf] zich onder meer op het standpunt dat verweerder geen consistent beleid voert bij het aanwijzen van gemeentelijke monumenten.
4. Bij verweerschrift van 14 maart 2016 heeft verweerder onder meer een nadere reactie gegeven op de rapportage van [bedrijf] van 10 februari 2016. Verweerder kan zich nog steeds vinden in de herziene redengevende omschrijving van het voormalig kleuterhuis en de aan dit pand toegekende monumentale waarden.
5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenverordening Gemeente Katwijk (hierna: de Verordening) kan het college een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening vraagt het college, voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de monumentencommissie. Een zaak wordt beoordeeld op de volgende criteria: architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde, zeldzaamheid, gaafheid, ensemblewaarde en stedenbouwkundige waarde
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Verordening valt, indien de zaak een gebouw betreft, zowel interieur als exterieur onder de bescherming.
6. Voor zover het bestreden besluit abusievelijk zonder bijlagen is verzonden, is hierin geen grond gelegen voor de conclusie dat het bestreden besluit op ondeugdelijke wijze is gemotiveerd en daarmee voor vernietiging in aanmerking komt. In het bestreden besluit is opgenomen dat het besluit van 14 januari 2014 in stand wordt gelaten onder opname van de herziene redengevende omschrijvingen. Daaruit volgt dat verweerder heeft bedoeld dat deze bijlagen deel uitmaken van het bestreden besluit en dat de bijlagen bij wijze van kennelijke vergissing niet zijn aangehecht. Van een motiveringsgebrek is derhalve geen sprake. Voorts acht de rechtbank van belang dat verweerder de ontbrekende bijlagen, waaronder de hier in het geding aan de orde zijnde redengevende omschrijving, na vaststelling van deze omissie reeds op 14 december 2015 aan eisers (per e-mail) heeft toegezonden en dat het bestreden besluit, inclusief die bijlagen, door hem openbaar is gemaakt en gepubliceerd op de website van de gemeente Katwijk. Gelet hierop valt niet in te zien op welke wijze eisers in hun belangen zijn geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van de overige gronden overweegt de rechtbank als volgt.
7.1 Verweerder heeft beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de monumentale waarde van een object. De bestuursrechter toetst de invulling hiervan dan ook terughoudend. Uit de artikelen 3, tweede lid, en 4, eerste lid, van de Verordening volgt dat de monumentencommissie de deskundige is die het college bij de aanwijzing adviseert. De rechtbank overweegt dat voorop staat dat het college zich op het advies van een dergelijke deskundige mag baseren, tenzij dit naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.