Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
C/09/485727 / HA ZA 15-385
C/09/485728 / HA ZA 15-386
C/09/485734 / HA ZA 15-387
C/09/485735 / HA ZA 15-388
C/09/485737 / HA ZA 15-389
C/09/485738 / HA ZA 15-390
eiseres in: C/09/485727 / HA ZA 15-385,
gevestigd te Vlieland,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID)
1.De procedure
- de dagvaardingen van 18 maart 2015, met dertien producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 8 juli 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van de comparitie voor de meervoudige kamer van 27 oktober 2015.
2.De feiten
: “3. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201202863/1/V6 (ter voorlichting van partijen aangehecht) heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de werkzaamheden van 28 stagiairs bij de verschillende vestigingen van WestCord Hotels - waaronder De Wadden - het in artikel 2, eerste lid, van de Wav vervatte verbod is overtreden. Gelet op de overwegingen 3.1 tot en met 3.5 van die uitspraak slaagt het betoog van De Wadden.”In haar uitspraken betreffende Hotel resort Boschrijck, Strandhotel Seeduyn Vlieland, Hotel Noordsee Ameland en Hotel Schlyge heeft de Afdeling hetzelfde overwogen, met dien verstande dat steeds het als procespartij betrokken hotel in de desbetreffende overweging genoemd is.
“3.5. De Afdeling leidt uit de hiervoor onder 3.3 weergeven correspondentie tussen Timac en de CWI af dat aanvankelijk het voornemen bestond om de stagiairs om de twee maanden binnen een hotel te laten rouleren en hen aldus gedurende hun stage binnen het desbetreffende hotel zes afdelingen te laten doorlopen. Naar aanleiding van het voornemen van de CWI om de aanvragen voor verlening van de tewerkstellingsvergunningen voor de stagiairs af te wijzen, heeft Timac het stageprogramma echter in de zienswijze van 23 januari 2008 en de aanvullende toelichting van 30 januari 2008 genuanceerd. Timac heeft daarin immers te kennen gegeven dat de stagiairs in ieder geval een inwerkperiode van tenminste drie maanden nodig zullen hebben en dat de stage zich zal concentreren op de volgende vier gebieden: hoteladministratie, roomdivision management, food & beverage production management en food & beverage service management. Tijdens de stage zullen de specialisaties van de stagiairs op die gebieden aan bod komen en - indien mogelijk - worden geperfectioneerd. Voorts wordt daarbij aan de stagiairs de mogelijkheid geboden om te rouleren naar een andere afdeling binnen het hotel, maar of dat plaatsvindt, is afhankelijk van de vraag hoe een stagiair zich op een bepaalde afdeling weet te kwalificeren en op welke wijze diens leerproces bevorderd zou kunnen worden door te rouleren dan wel langer op die afdeling te blijven.Anders dan de minister ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, blijkt uit voormelde brief van 22 februari 2008 - die overigens drie weken na de verlening van de tewerkstellingsvergunningen aan Timac is verstuurd - niet dat de CWI niet heeft ingestemd met de hiervoor weergegeven genuanceerde invulling van de stage. De CWI heeft in die brief niet vermeld dat van de tewerkstellingsvergunningen slechts mocht worden gebruikgemaakt indien Timac zou bewerkstelligen dat de stagiairs om de twee maanden tussen de verschillende afdelingen binnen de WestCordhotels zouden rouleren. Mede in aanmerking genomen dat de CWI in de periode tussen de jaren 2000 en 2007 steeds tewerkstellingsvergunningen heeft verleend en dat ook in die gevallen tussen de CWI en Timac overleg heeft plaatsgevonden over de vereisten waaraan de stage moest voldoen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat voor het verrichten van arbeid als stagiair, zoals dat in de periode van april tot en met 22 augustus 2008 heeft plaatsgevonden, door de CWI geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Dat geldt te meer, nu de CWI na een aanvankelijk voornemen tot afwijzing van de tewerkstellingsvergunningen, op grond van vorenbedoeld overleg en ondanks mogelijk nog bestaande twijfel, heeft besloten alsnog de gevraagde tewerkstellingsvergunningen te verlenen. Voor het standpunt van de minister dat de stagiairs reguliere werkzaamheden hebben verricht waarvoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, bestaat dan ook geen grond. In het voetspoor hiervan moet worden geoordeeld dat Timac in deze gevallen het in artikel 2, eerste lid, van de Wav vervatte verbod niet heeft overtreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
feitelijkearbeid van de betrokken vreemdelingen voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in, voor zover hier relevant, de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav. Het gegeven dat het CWI op basis van een door de aanvrager overgelegd stageprogramma een vergunning voor tewerkstelling van een vreemdeling verleent, laat dus onverlet dat de Arbeidsinspectie onderzoekt of, en in voorkomend geval tot de conclusie komt dat, de feitelijke werkzaamheden zoals door de vreemdeling verricht, niet in overeenstemming zijn met de regelgeving. Verder moet worden bedacht dat het onderzoek van de Arbeidsinspectie erop gericht is om informatie te vergaren en te onderzoeken of er mogelijk sprake is van een overtreding van de Wav. De boeterapporten vormen (slechts) de beginstap in de procedure als bedoeld in afdeling 5.4.2 Awb. De procedure tot oplegging van een boete, waarbij na het opmaken van de boeterapporten de Minister beslist of tot boeteoplegging wordt overgegaan en de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen in het geval van een voornemen daartoe, brengt mee dat de conclusie van de Arbeidsinspectie ten aanzien van de naleving van de voorwaarden in de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav in de boeterapporten in dit opzicht voorlopig van aard is. Dat de Minister na de zienswijzeprocedure volgend op zijn voornemen tot boeteoplegging, (eveneens) heeft geconcludeerd dat de betrokken vreemdelingen geen arbeid als stagiair - derhalve geen vergunde arbeid - hebben verricht en dat die besluiten in rechte geen stand hebben gehouden, rechtvaardigt (ook) daarom niet de conclusie dat de bevindingen van de Arbeidsinspectie onrechtmatig zijn. Bovendien zijn de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Midden-Nederland blijkens hun uitspraken van respectievelijk 21 maart 2013 en 25 maart 2013 van oordeel geweest dat de stages niet voldeden aan de gestelde voorwaarden en dat de vreemdelingen daarmee niet vergunde reguliere arbeid hebben verricht. Hieruit volgt dat de conclusie van de Arbeidsinspectie op basis van het door haar verrichte onderzoek als plausibel en in ieder geval niet als onzorgvuldig moet worden beschouwd.
- kosten in verband met het voeren van verweer in de verschillende procedures
(in totaal € 147.796,74, waarvan € 60.900 aan interne kosten, € 83.851,74 aan kosten juridische bijstand en € 3.045 aan reiskosten),
conditio sine qua non) zijn geweest voor het maken van die keuzes. Ook indien het staken van de activiteiten een voorlopige beslissing betrof, geeft het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de Hotels hun activiteiten met een redelijke mate van waarschijnlijkheid zouden hebben voortgezet in het geval de Minister niet tot boeteoplegging had besloten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat Timac, die hierbij als bemiddelaar een cruciale rol vervulde, tot in 2011 onderwerp was van strafrechtelijk onderzoek, en gesteld noch gebleken is dat de Hotels de activiteiten zonder de inzet van Timac zouden hebben willen of kunnen voortzetten.